Milieu en militarisme

Milieu en militarisme (Dossier) 30 juni 2004 - Peter Jochems (samenstelling dossier) Het Belgisch leger is niet het enige dat, met een zijdelings oogje op een opgepoetst imago, de eerbied voor het leefmilieu heeft ontdekt. Ecologisch getinte maatregelen worden ingevoerd. Enkele natuurpareltjes op militaire domeinen worden in een grootscheeps heideproject ‘teruggegeven aan de natuur’, sommige stukken worden opengesteld voor wandelaars. Maar het militarisme blijft een der grootste milieuvervuilers. In oorlogstijd én in vredestijd. Vrede is: overlast van oefenvluchten, lekkende giftige chemicaliën, radioactieve pollutie door de productie van kernwapens, eindeloze verspilling. Oorlog is: landmijnen en niet-ontplofte clusterbommen, verwoesting van landschappen en habitatgebieden, kanker door achtergebleven verarmd uranium. Oorlog en oorlogsvoorbereiding: het zijn misdaden tegen de mensheid, maar ook tegen het leefmilieu. Er is slechts één oplossing… Hoofdstuk 1 Belgisch leger ontdekt het leefmilieu Massale luchtvervuiling door brandstof verzwelgende tanks, bodemverontreiniging met zware metalen door oefenmunitie, zorgeloos omgaan met brandstoflekken op oefenterreinen, vernietiging van kostbare stukjes natuur door grote legeroefeningen… die tijd schijnt in België voorbij. Zolang de troepen tenminste blijven waar wij ze het liefste zien: in de kazernes Milieuinspectie . (citaat uit VOX juni 1999) Militaire domeinen hebben in de Belgische wetgeving een speciaal statuut. Volgens de decreten van 1791 en 1811 mag de burgeradministratie zich niet inlaten met het beheer van de militaire domeinen en mag niemand er binnen zonder de toestemming van de kwartiercommandant. Vrij logisch, als je het uit operationeel standpunt bekijkt. Het succes van een operatie - de evacuatie van landgenoten uit Afrika bijvoorbeeld - hangt namelijk sterk af van de geheimhouding. Maar wat doe je dan bij problemen, want die oude decreten zeggen nergens dat de milieuwetgeving niet van toepassing is op het leger. Die vraag drong zich plots op toen in 1991 vanaf de kazerne van het 6de Linieregiment in Ekeren een oliespoor op de Voetbeek dreef. Een milieu-inspecteur die op zoek ging naar de oorzaak, kreeg van de kwartiercommandant geen toegang tot de kazerne... Om zulke situaties te vermijden besliste de krijgsmacht om een eigen cel milieu-inspecties (MIE) op te richten en sinds ‘93 is die volledig in bedrijf. De militaire inspecteurs hangen rechtstreeks af van de Divisie Infrastructuur van de Generale Staf. Hoewel de milieuwetgeving verschilt naargelang het gewest, passen de controleurs in principe de strengste versie toe. Ze adviseren en schrijven maatregelen voor, maar bij overtredingen kunnen ze de activiteiten onmiddellijk laten stopzetten en installaties sluiten. Alle militaire autoriteiten moeten de milieu-inspectiedienst op de hoogte brengen van incidenten. Een tiental jaren geleden stond de populariteit en het aanzien van de krijgsmacht binnen onze samenleving onder nul. Het leger was in de ogen van velen vooral die grote nutteloze verspilmachine. De dienstplicht was geschorst en het leger vond te weinig beroepsvrijwilligers. Het was bovendien de tijd van de grote overheidsbesparingen, die ook in het militaire aankoopbeleid volop in de verlanglijstjes schrapten. Het jongste decennium is het leger dan ook bezig met een grootscheepse operatie blazoen oppoetsen. Voortaan sprak men alleen nog over het leger als de ideale instantie voor humanitaire opdrachten allerhande, wereldwijd in crisissituaties, maar ook dichter bij huis: van hulp in de landbouw tot en met het redden van verdwaalde zeehondjes. Op opendeurdagen werd de jeugd vanaf nu verwend met ritjes in een tank of spannende trainingen. De plotse aandacht voor het leefmilieu past ook in dat plaatje: onze strijdkrachten zijn ook op dat vlak de beschaving binnengetreden. We kunnen rouwig zijn omdat het militarisme in eigen land opnieuw meer vertrouwen geniet en een positiever imago verworven heeft – voor ons blijft het immers een nutteloze, schadelijke machine die afgeschaft moet worden. Maar dat die machine er nu op let minder met het milieu te morsen is op zich een positieve evolutie. Hieronder zetten we ter illustratie enkele citaten op een rijtje, overgenomen uit enkele nummers van VOX (juni 1999 en oktober 2000), het public relationsblad van het leger. Plaatsen, organen en regelingen hebben ondertussen door herstructureringen andere vormen aangenomen, feit is ‘dat men er mee bezig is’. Inspanningen voor het leefmilieu "Sinds '95 draait er in de Genieschool in Jambes een Vormingscentrum Leefmilieu. Het vormt voornamelijk kaderpersoneel dat daarna in de eigen eenheid kan optreden als raadgever inzake milieu. (…) De Generale Staf richtte in december ‘98 een Hoge Raad Milieu op om het geheel van bovenaf te sturen. Naast een vertegenwoordiger van de Chef van de Divisie Operaties en van de Chef van de Divisie Materieel zetelt er ook iemand in van elke macht, van het Intermachten Territoriaal Commando en van het Burgerlijk Algemeen Bestuur. Voorzitter is de Chef van de Divisie Infrastructuur. Het uitvoerend comité van de raad, samengesteld uit milieuspecialisten van de krijgsmachtdelen, kwam ondertussen al enkele keren samen om de toekomstige politiek inzake milieuzorg uit te werken. (…) Ondanks al die initiatieven en goede bedoelingen zijn de militaire activiteiten en installaties al lang een doorn in het oog van de milieubewegingen. Bij elk spatje dat gemorst wordt, spreken ze hun banvloek uit. Maar wat is dan het alternatief? Neem nu de NAVO-pijplijn, een netwerk voor brandstofbevoorrading dat al meer dan veertig jaar door de Belgische, Duitse, Franse, Luxemburgse en Nederlandse bodem loopt. Hoewel bij - uiterst zeldzame - lekken alle maatregelen worden genomen, schreeuwt iedereen moord en brand. Weg met die pijplijn! Je mag echter niet vergeten dat het systeem ook alle grote luchthavens bevoorraadt. Snij bijvoorbeeld de aanvoer naar Zaventem af en dan heb je voor een gemiddeld jaarverbruik 30.000 tankwagens van 40.000 liter nodig ter vervanging. (…) Beperkte manoeuvres ruimen tegenwoordig meer en meer plaats voor computergeleide veldslagen in een zaal. Door budgettaire beperkingen zie je de 'echte' militaire activiteiten overal plaats ruimen voor simulatoren. Mistralschutters bijvoorbeeld vuren jaarlijks slechts één echte luchtdoelmissile af. De rest van het jaar trainen ze met minder lawaaierige middelen. Ook piloten vliegen in alle stilte een flink deel van hun uren in een simulator. En zelfs bij de opleiding van tankchauffeurs speelt zo'n hulpmiddel een belangrijke rol. (in de context van dit artikel gaat het hier niet om de kostenbesparing, maar om de verminderde belasting van het milieu, nvdr) (…) In tijden van budgettaire beperkingen wil je uiteraard geen frank verspillen. Nog een reden om wat meer aandacht aan het milieu te besteden. In dit domein geldt immers de regel 'de vervuiler betaalt'. Dat had de krijgsmacht snel begrepen toen de militaire installaties in Duitsland werden teruggegeven aan de lokale autoriteiten. Door jarenlange brandstofpollutie draaide België daar op voor de dure saneringen. En de centen die je door zo'n zaken kwijtspeelt, kan je niet gebruiken om te trainen of om nieuw materieel aan te kopen... Vandaar het belang dat elke militair zich een (kaki-)groen geweten kweekt. (…) Het blijft voor militairen echter belangrijk om geregeld in een natuurgetrouwe omgeving te oefenen. Je kan er dus van op aan dat de oefenterreinen innig worden gekoesterd en dat alle activiteiten er aan strenge regels onderworpen zijn. Al wat de natuur extra belast, moet wijken. Militaire 'boswachters' sturen onverbiddelijk alle wandelaars, mountainbikers, enz. van het domein af. Motorcrossen of wedstrijden voor terreinwagens zijn niet langer toegestaan. (…) Milieuzorg betekent echter meer dan alleen maar het welzijn van de bloemetjes en de bijtjes. In eender welke kazerne kunnen militairen hun bijdrage leveren. Tegenwoordig beheren burgerfirma's bijvoorbeeld de verwarmingsinstallaties. Zo zuinig mogelijk. Door hun nauwgezette stookregimes - in functie van de aanwezigheid van de eenheid - is de uitstoot van verbrandingsgassen al aanzienlijk gedaald. (…) Het militaire reglement schrijft nog altijd voor dat we papier maar eenzijdig mogen beschrijven. Eén regeltje daarin veranderen en de papierwinst bedraagt 100 %. Wat een investeringsrendement! Mits een kleine inspanning is papier ook perfect recycleerbaar. Gewoon een aparte afvalbak plaatsen. En die maatregel kan je evengoed op andere materialen toepassen, zoals batterijen. Natuurlijk moet iedereen er dan wel mee leren leven dat een niet al te elegant rijtje afvalbakken de gang of het bureel ontsiert... (…) De meest voorkomende bodemverontreiniging bij de krijgsmacht is te wijten aan brandstoflekken of het onzorgvuldig behandelen van risicovolle brandstoffen, oliën, vetten en afvalproducten allerhande. Natuurlijk is het wegnemen van de oorzaak van de pollutie een eerste stap. Vervolgens kiezen we voor een ‘in-situ’ of ‘ex-situ’ techniek. Bij die laatste vervoeren de saneerders de vervuilde grond naar een verwerkingscentrum. (…) De bewerkte grond is achteraf weer geschikt voor gebruik. Bij een ‘in-situ sanering’ wordt de grond en het grondwater ter plaatse behandeld, zonder afgraving. Vooral bij uitgestrekte of diepe vervuilingen zijn de kosten dan veel lager.” “Groen is in. Ook in het leger. De tijd dat je ongestraft olie, ongebruikte munitie, schroot of je ongeopend blikje tong in maderasaus in de grond verstopte, ligt achter ons. En maar goed ook: het milieu is te belangrijk om er lichtzinnig mee om te springen. (…) Het was wachten tot eind 1998 met de oprichting van de Hogere Raad Milieu. Dit orgaan kreeg als hoofdopdracht om binnen de krijgsmacht een geïntegreerd milieubeleid uit te werken. De algemene beleidsnota inzake leefmilieu is de basis van elke huidige en toekomstige actie t.v.v. het leefmilieu. En dat het menens is, bewijst ook het Milieuhandvest . Elk belangrijk bedrijf heeft een milieuhandvest dat op de steun van de top kan rekenen. Dit laat toe om een milieumanagementsysteem uit te werken. Iedereen binnen het bedrijf, in ons geval de krijgsmacht, moet op zijn niveau de mogelijke milieuhinder verminderen: de fuselier neemt zijn afval terug mee naar de kazerne en de generaal recycleert zijn papier. Maar als ze de kazerne uitkomen… (…) Milieuzorg en operationele behoeften gaan niet altijd samen. Het Milieuhandvest bevestigt dit en laat het leger toe om van de (milieu)wetgeving af te wijken voor zuiver militaire doeleinden. Hiervoor baseert het zich op decreten van 1791 en 1811. Je moet dit ruim bekijken. Het betekent veel meer dan geluidshinder door paradrops uit een C-130 boven Schaffen of een Leopard die over één of ander zeldzaam bloemetje op de heide in Leopoldsburg rijdt. Operationele behoeften houden ook in dat de militairen zich in optimale omstandigheden kunnen voorbereiden op langdurige buitenlandse opdrachten.” (…) Door de aard van hun opdracht zijn er voor militairen soms momenten dat ze de milieuvlag moeten opbergen. In een operatie is er namelijk weinig tot geen ruimte om op het milieu te letten. Dan moet er zo snel mogelijk worden opgetreden. Oorlog vormt misschien wel een van de grootste aanslagen op het milieu. Hoe langer je het laat aanslepen, hoe ernstiger de gevolgen. In ex-Joegoslavië hadden de strijdende partijen jaren de tijd om het gebied vol mijnen te steken. De opruiming is iets voor decennia. De remedie tegen oorlog is misschien niet beter dan de ziekte. Maar is in zo’n geval een korte en hevige pijn niet beter dan de zaak te laten aanslepen? Tachtig jaar na de Eerste Wereldoorlog hoest onze eigen Westhoek immers nog altijd on-ontplofte (gas)granaten op...” Besluit De krijgsmacht heeft nu ook het milieu ontdekt. Dat doet men enerzijds omdat milieumaatregelen dikwijls tegelijk kostenbesparend zijn. Anderzijds is het ook handig meegenomen in het opbouwen van een positiever imago bij de bevolking. Dat het militarisme spaarzamer en duurzamer optreedt m.b.t. het leefmilieu valt toe te juichen. Toch twee kritische bedenkingen. Eén: in hoeverre worden die mooie voornemens ook in de praktijk gebracht in deze meest bureaucratische aller instituties, waar elk onderdeeltje in het apparaat niet verwacht wordt voor zichzelf (en voor het milieu…) de eigen hersens te gebruiken? Opvoeden tot verantwoordelijk gedrag (hier: t.a.v. de leefomgeving) vereist het durven afstaan van beslissingsbevoegdheid. Autoritaire omgevingen leiden zelden tot zelfstandig ‘goed’ gedrag. Als de kolonel zijn rug gekeerd heeft, zullen veel blikjes madeirasaus wellicht nièt in de juiste afvalbak terechtkomen, evenmin als rapporten over gemorste giftige brandstof op de juiste tafel zullen belanden. Twee: zodra onze jongens de kazernes uitkomen om te doen waar ze voor opgeleid zijn, worden de milieuoverwegingen in de diepvries gezet – VOX zegt het zélf. Dan mogen milieureglementen overtreden worden. Akkoord dat een ziekenwagen regels overtreedt en bv. door het rode licht rijdt, maar die chauffeur verricht nuttig werk. Als een leger een militaire opdracht vervult, m.a.w. oorlog voert (noem het desnoods peace building of peace keeping), is dat in de ogen van pacifisten en antimilitaristen verspilling, schade aan de samenleving, bevordering van de ONveiligheid in de wereld, onnuttig werk. Dan geldt het excuus om milieuwetten te overtreden in onze ogen niet. Treedt het leger daarentegen op om civiele taken te vervullen (voedseldroppings, politietaken, hulp bij overstromingen of andere rampen, een hospitaal voorzien en bruggen bouwen in conflictgebied…) dan mag men gerust even veel of even weinig vervuilen als een civiele instantie dat noodgedwongen zou doen. Maar voor die taken hebben we het leger niet nodig, die kan men evengoed laten vervullen door (beter uit te bouwen) diensten van brandweer, civiele bescherming, de bedrijfswereld e.d.m. Hoofdstuk 2 Militaire domeinen: Pareltjes natuur De oude fortengordels rond de grote steden, de ook nu nog gebruikte militaire oefenterreinen…: het zijn de best bewaarde stukjes natuur, vol zeldzame flora en fauna. Zonder de vele decennia ‘verboden toegang – militair domein’ zouden het al lang industrieterreinen of woonverkavelingen zijn. Zelfs pacifisten en antimilitaristen geven dat toe. Maar we voegen er in een adem aan toe: geef ze dan nu maar terug aan de samenleving, Natuurpunt en andere natuurverenigingen zullen ze verder bewaren en vertroetelen. Teruggeven aan de samenleving… zolang het leger niet wordt afgeschaft is daar natuurlijk geen sprake van. Nochtans beseffen ook de legerinstanties de waarde van de natuur die ze onder hun hoede hebben: “In de ondersectie ‘elektromechanica, landbouw en leefmilieu’ is er ook een landbouwkundig ingenieur die het groen in de militaire kwartieren beheert. In samenwerking met plaatselijke natuurverenigingen doktert hij het beste compromis uit voor waardevol militair natuurgebied. Moet dat rupsvoertuig wel vlakbij die broedplaats van die zeldzame vogelsoort voorbij donderen? Kan hij geen ommetje maken? Meestal valt er wel een bevredigende oplossing uit de bus.” (VOX juni 1999) Militair domein: Toegang toegelaten Wat ons betreft hoeven tanks uiteraard geen donderend ommetje te maken, ze blijven beter in de garage (zie ook onze bedenkingen over ‘woorden en daden’ in het besluit in het vorige hoofdstuk). Maar onlangs viel er toch relatief positief nieuws te rapen. Ook de vorige Vlaamse regering liet namelijk haar oog vallen op de natuurwaarden in militaire domeinen. Op 17 maart dit jaar startte de toenmalige Vlaamse leefmilieuminister Jef Tavernier (Groen!) het grootste project voor de bescherming van heide in Europa totnogtoe. 10.000 hectare, verspreid over twaalf militaire domeinen in Vlaanderen, worden ‘teruggegeven aan de natuur’ (sic) en de heide wordt er hersteld. Tavernier tekende daarover een samenwerkingsovereenkomst met zijn federale defensiecollega Flahaut. Europa beschouwt dit Vlaamse heideherstelproject als een voorbeeld voor heel de Unie. De Commissie investeert daarom - via het LIFE-fonds - 6,6 miljoen euro in het Vlaamse project. Heidegebieden maar ook vennen, stuifduinen, beekvalleien en bossen zullen via het project onder handen genomen worden. Waar nodig worden de militaire gebieden hersteld - door het maaien, plaggen of verwijderen van bepaalde planten en door een continu beheer via begrazing, maaien of hooilandbeheer. Bepaalde delen worden toegankelijk voor natuurliefhebbers en wandelaars, sommige heel het jaar door, andere alleen in bepaalde maanden. Nog andere delen blijven gesloten omdat de militairen in de buurt nog actief zijn. De militaire domeinen in kwestie maken deel uit van het Europese Natura 2000-netwerk - een netwerk van waardevolle natuurgebieden, kaderend in de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. In West-Vlaanderen gaat het om het ‘Vloethemveld’ in Zedelgem en het ‘Munitiedepot’ in Houthulst. In Oost-Vlaanderen om het oostelijk deel van het militair ‘Vliegveld’ in Ursel. In Antwerpen betreft het project het ‘Klein en Groot Schietveld’ in Brasschaat, het ‘Oefenterrein’ in Grobbendonk, het ‘Oefenvliegveld’ in Malle, ‘Tielenkamp’ in Kasterlee, ‘Tielenheide’ in Turnhout en het ‘Vliegveld’ in Weelde. In Limburg wordt het ‘Schietveld’ in Houthalen aangepakt, in Leopoldsburg de vallei- en brongebieden van de Zwarte Beek, de Bolisserbeek en de Dommel rond het ‘Kamp Beverlo’, in Zonhoven het munitiedepot ‘Molenheide’. Een hele opsomming. Wie over gedetailleerde kaarten van het Belgisch grondgebied beschikt, weet echter dat de strijdmacht onvoorstelbaar veel domeinen bezit. Gelukkig (voor de natuur) en helaas. Voor antimilitaristen die van de natuur houden wordt het even slikken om dankbaar te gaan wandelen op domeinen die ‘teruggegeven zijn aan de natuur’ maar die toch militair domein blijven. Dat laatste wijzigen zou teveel gevraagd zijn. Een addertje in het gras We vroegen de natuurspecialisten van Natuurpunt vzw om hun reactie op de openstelling en citeren uit hun leerzaam antwoord. Over adders, natuurbeleid op militaire domeinen, en ook – spijtig genoeg – over de verzoenbaarheid militarisme-natuur. Enkel verzoenbaar op deze militaire domeinen uiteraard. Want in de volgende hoofdstukken leest u alles over de ONverzoenbaarheid tussen militarisme en leefmilieu. Dàt blijft voor ons de grote adder onder het gras. Natuurpunt: ”Dankzij hun functie en bestemming als militair domein, zijn in Vlaanderen verscheidene grote aaneengesloten gebieden sinds het eind van de 18de eeuw gevrijwaard gebleven van omvorming tot landbouwgebied, verkaveling, versnippering enz. Hierdoor zijn op deze gebieden ook een aantal belangrijke natuurwaarden bewaard gebleven die elders in Vlaanderen reeds lang verdwenen en/of ernstig bedreigd zijn. Een goed voorbeeld hiervan is de Adder: deze slangensoort is in gans Vlaanderen zo goed als verdwenen, maar op het militair domein van Brasschaat komt nog een gezonde populatie voor. Dit is trouwens de enige leefbare populatie van Adder in gans Vlaanderen. Het feit dat deze natuurwaarden nog steeds op deze militaire domeinen aanwezig zijn, bewijst tevens dat het militaire gebruik van deze gebieden over de jaren heen in vele gevallen perfect verzoenbaar was met de ecologische vereisten van deze natuurwaarden. Door de steeds verslechterende toestand van ons milieu en onze natuur is het relatieve belang van de natuurwaarden op militaire domeinen steeds toegenomen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het natuurbelang van onze militaire domeinen ondertussen internationaal erkend is, bijvoorbeeld door hun opname als Vogel- en/of Habitatrichtlijngebied in het Europese natuurnetwerk "Natura 2000". Echter, de natuurwaarden van de militaire domeinen worden ook meer en meer bedreigd door slechte algemene milieukwaliteit in Vlaanderen. Verzuring, verdroging en vermesting leidt ook hier meer en meer tot de verzuring van vennen, de vergrassing van heidevlaktes, de verzwakking van bossen, enz... Om deze negatieve trend een halt toe te roepen is meer aandacht voor de natuur en een actief natuurbeleid op de militaire domeinen een absolute noodzaak geworden. Natuurpunt juicht dan ook toe dat de militaire overheid deze noodzaak erkent en daartoe een samenwerkingsovereenkomst heeft ondertekend met de Vlaamse administraties die verantwoordelijk zijn voor natuur- en bosbeheer. Deze samenwerking wordt momenteel ook door de Europese Commissie financieel ondersteund via een Life-project. In het kader van dit project wordt voor de militaire domeinen die deel uitmaken van het Europese ‘Natura 2000’-netwerk een natuurbeheerplan opgemaakt dat zich in de eerste plaats richt op het natuurbehoud en -herstel van deze gebieden zonder daarbij te raken aan de militaire functie en het militaire gebruik van deze terreinen. Uiteraard zal ook de publieke toegankelijkheid van deze militaire domeinen bekeken moeten worden in het kader van deze beheerplannen. Hierbij zal hoedanook de militaire functie in eerste instantie bepalend zijn voor de mate waarin publieke toegang en recreatief medegebruik mogelijk zijn. In bepaalde gebieden zijn de mogelijkheden legio (bv. rond de vliegveldjes die enkel en alleen nog dienst doen als reserveterreinen van de NAVO), in andere eerder beperkt (bv. rond de doelenzones van actieve schietvelden), of zelfs onbestaand (bv. munitiedepots, doelenzones, ...). Daarnaast zal ook het nagestreefde natuurdoeltype mede bepalen in welke mate en welke vorm van recreatief medegebruik mogelijk is of zal zijn. Zo is bv. betreding van veengebieden en stuifzanden niet wenselijk, terwijl bosgebieden wel een draagkracht hebben voor recreatie medegebruik. Hoedanook is Natuurpunt vragende partij dat de mogelijkheden voor publieke toegang en recreatief medegebruik op een serene manier onderzocht worden, dat bestaande mogelijkheden effectief benut worden, en dat op plaatsen waar dit niet of slechts marginaal mogelijk of wenselijk is wel degelijk gecommuniceerd wordt met het publiek over de achterliggende reden van de afsluiting van (delen van) het militair domein. Peter Symens (beleidsmedewerker Natuurpunt)” Besluit Deze maatregel mag ons niet doen vergeten dat het militarisme overal ter wereld prachtige natuurgebieden van de samenleving afneemt en – erger – verknoeit. In vele voorgaande edities van het Magazine voor Vredesactie hadden we het over actiegroepen die zich verzetten tegen vervuiling, lawaai, uitbreiding, gevaar voor de burgerbevolking enz…. van bombodroms (oefenterreinen voor bombardementen), atoomproefnemingen, internationale NAVO-oefeningen, laagvluchten, achtergebleven landmijnen en scherven verarmd uranium. Het militarisme is niet alleen schadelijk voor de mens, het is het ook voor de natuur. Hoofstuk 3 Militaire misdaden tegen het leefmilieu “Oorlog is een misdaad tegen de mensheid”: zo begint de aloude beginselverklaring van de War Resisters’ International (WRI, waar het Forum voor Vredesactie als Vlaamse sectie bij is aangesloten). In onderstaand artikel toont John Miller aan dat oorlog en oorlogsvoorbereiding eveneens een misdaad tegen het leefmilieu vormen. Dat de mensheid oorlog voert tegen het leefmilieu is een wijd verspreide metafoor, die letterlijk bewaarheid werd en wordt wanneer mensen tegen elkaar op oorlogspad trekken. Van Vietnam tot de Perzische Golf, van Afghanistan tot Kosovo en Servië, overal trekken oorlogen een spoor van ecologische verwoesting, met alle gevolgen voor de volksgezondheid van wie in het geteisterde leefmilieu woont. De aanslagen die legers aanrichten op het milieu beginnen en eindigen overigens niet met de oorlogsvoering. Elke dag verbruikt het militarisme niet-hernieuwbare natuurlijke grondstoffen, bezoedelt het watervoorraden, draagt het bij tot het gat in de ozonlaag… De verduisterde hemel in Koeweit tijdens de vorige Golfoorlog, veroorzaakt door de brandende oliebronnen, leverde sterke beelden op van de ecologische problemen die oorlog aanricht. Het vrijgekomen radioactief stof na de inslag van munitie met verarmd uranium ligt nu overal als stille erfenis te dreigen in Irak en Kosovo. Steeds nieuwe onthullingen over de radioactieve pollutie door atoomwapensites in de VS en de voormalige Sovjetunie drukken ons met de neus op de lasten van de militaire activiteiten in vredestijd. De jongste tijd ontdekken samenlevingen meer en meer de ecologische gevolgen van militaire basissen en van de talrijke giftige chemicaliën die zij gebruiken. Dergelijke onthullingen lichten tipjes van de sluier op die hangt over de ontelbare manieren waarmee het militarisme in oorlog is met het leefmilieu (en dus met ieder van ons), zelfs wanneer het niet onderling oorlog voert. Grondstoffen, grond, land Zoals de Golfoorlog draaien vele oorlogen rond de toegang tot natuurlijke grondstoffen. Michael Renner van het World Watch Institute schat het energieverbruik van de legers wereldwijd even groot als dat van de hele economie van bijvoorbeeld Japan – ongeveer 6 % van het verbruik wereldwijd. Een F-16 van Amerikaanse makelij verbrandt per uur meer brandstof dan een gemiddelde Amerikaanse wagen op een heel jaar. Het militarisme is goed voor 9 % van het jaarlijkse verbruik van ijzer en staal. Het slokt ook een groot aandeel op van de wereldproductie van mineralen als beryllium, kobalt en titanium. In een eeuwige vicieuze cirkel zetten staten legers op om toegang tot grondstoffen te krijgen, welke diezelfde legers dan weer nodig hebben om te kunnen functioneren. De militairen hebben ook een onblusbare honger naar gronden als oefenterrein. Die behoefte werd steeds groter naargelang de legers groter werden en de wapens meer hoogtechnologisch. Moderne oorlogsvliegtuigen vliegen sneller en verder. Moderne artillerie schiet over een grotere afstand. Bijna 1 % van de oppervlakte wordt nu over de hele wereld door de militairen rechtstreeks in beslag genomen. Maar elk jaar worden ook steeds nieuwe stukken grondgebied beschadigd of ongeschikt gemaakt voor burgergebruik. Ondraaglijk lawaai van overvliegende straaljagers veroorzaakt schade aan de gezondheid van mens en dier die onder de oefenzones wonen. Tijdens een oorlog worden grote stukken grondgebied verwoest. De operatie Ranch Hand verspreidde 18 miljoen gallons herbicide over immense stukken grondgebied in Vietnam, Cambodja en Laos. Pas nu begint het landschap zich enigszins te herstellen. In de woestijnen van Noord-Afrika ziet men nog altijd de sporen van de grote tankveldslagen uit Wereldoorlog II. Een van de meest hardnekkige erfenissen uit talrijke oorlogen vormen de ontelbare niet-geëxplodeerde bommen en mijnen die werden achtergelaten. Ze blijven mensen verminken en doden, en zolang ze niet nauwgezet opgeruimd worden, blijft het land voor vele decennia te gevaarlijk om te bewerken. Massavernietigingswapens tegen eigen volk Legers voeren dagelijks een vorm van chemische oorlog tegen de eigen bevolkingen, met de schadelijkste chemische stoffen - niet door oorlog te voeren maar door die voor te bereiden: oplosmiddelen, PCB’s, pesticiden, zware metalen, brandstoffen. De productie en het testen van atoomwapens (zie ook volgend hoofdstuk, nvdr) hebben door de toxische en radioactieve pollutie in vele delen van de wereld levensbedreigende gevolgen. De kernproeven hebben over de hele wereld dodelijk radioactieve isotopen doen neerdalen. Besmetting nabij testzones, militaire nucleaire reactors, kernkopfabrieken en willekeurig neergepote afvalsites dringt door tot in het grondwater en verspreidt zich in de lucht, met alle gevolgen voor de bewoners en het ecosysteem in de omgeving. Er zijn nog altijd geen veilige opbergsystemen gevonden voor de miljoenen tonnen radioactief afval van de uraniummijnen, de kernkopproductiefaciliteiten of – meer recent – de ontmanteling van kernkoppen. Economie en politiek De militaire aanslagen op het leefmilieu beperken zich niet tot dergelijke directe gevolgen. Wereldwijd worden honderden miljarden dollars (we benaderden in 2003 volgens SIPRI de 1000 miljard! – nvdr) besteed aan het voorbereiden van oorlog. De militaire uitgaven blijven financiële, menselijke en andere hulpbronnen opslokken ten koste van milieubescherming, ontwikkeling en andere sociale behoeften. En nu moeten er ook nog miljarden afgewend worden voor het opkuisen van het militaire vuilnis. Veel politiek actieve militairen verdedigen, beschermen en promoten projecten en activiteiten die het leefmilieu bedreigen of vernietigen – en hebben ze er ook nog rechtstreeks profijt van. Militairen worden her en der ingezet om tegenstand tegen schadelijke projecten de kop in te drukken en het ecologisch debat te verstikken. De grootschalige vernietiging van het Amazonewoud begon onder de Braziliaanse dictators. Het militaire bewind in Birma legt wouden tropisch hardhout om en gebruikt het teakhout voor wapenaankopen en cash geld om de eigen dictatuur veilig te stellen. Het Filippijnse leger onderdrukt elke dissidentie tegen de ecologisch onverantwoorde houtindustrie en tegen hydro-elektrische projecten onder het mom van de strijd tegen de communisten – zowel onder dictator Marcos als na hem. Imago oppoetsen Op vele plaatsen in de wereld zien de militairen ook vanwaar tegenwoordig de wind komt in de publieke opinie. Ze proberen dan ook te werken aan hun imago door hun ecologische praktijken te verbeteren . In de Verenigde Staten kondigt het Pentagon bijvoorbeeld regelmatig de ene of andere ecologische innovatie aan. In de tachtiger jaren van de vorige eeuw stemde de Amerikaanse Senaat het Strategic Environmental Initiative (SEI), een voorstel om te regelen dat de militairen ecologische gegevens zouden vrijgeven en nuttige maatregelen voor het leefmilieu zouden invoeren. Maar de militaire opvatting over dat initiatief kwam aan het licht toen het Pentagon, na lang wachten, haar eerste SEI-project voorstelde: zoeken naar een meer ecologisch verantwoorde manier om de plutonium ‘triggers’ van de kernwapens te fabriceren. Op Pentagonconferenties in de aanloop naar de Golfoorlog zette Secretary of Defence Richard Cheney zijn mooiste gezicht op als het ging over de Amerikaanse militaire gedragingen inzake leefmilieu. Hij gaf toe dat vroegere vergissingen niet meer mochten gemaakt worden en hij kwam op voor maatregelen van recyclage, vervanging van toxische door onschadelijke materialen en bescherming van de natuur op militaire basissen. David Jeremiah, vice-voorzitter van de Joint Chiefs of Staff, maakte echter duidelijk dat er grenzen zijn aan de vriendelijkheid van legers voor het leefmilieu. Als er moet gekozen worden, dan komt de militaire missie vóór de bescherming van het leefmilieu. “Oorlogen en de voorbereiding tot oorlog zijn altijd onvermijdelijk destructief en inefficiënt”, luidde het. Afschaffen Er vallen heel wat maatregelen te nemen om een aantal van de voor het leefmilieu meest schadelijke gedragingen van het militarisme te beperken. Het zijn dingen die men nu al kan en moet doen, als eerste stap op weg naar ontwapening, of men de militaire basissen vooralsnog openhoudt dan wel sluit. Maar uiteindelijk moeten het militarisme en de militairen afgeschaft en geëlimineerd worden, willen we ooit komaf maken met hun oorlogen tegen de natuur en tegen ons. John Miller Dit artikel verscheen in Peace News, September-November 1999, p. 16 en 35. Vertaling: Peter Jochems Plundering in nucleaire site: Greenpeace meet de schade Alleen al in vredestijd verknoeit het militarisme het leefmilieu. Nog veel erger zijn de vele vormen milieuschade door oorlog. Voorbeelden genoeg: de brandende olieputten (Koeweit, Irak), landmijnen of niet-ontplofte clusterbommen die landbouwgronden voor heel lang onbruikbaar maken (talrijke landen), verwoeste wouden en velden door het ontbladeringsmiddel Agent Orange (Vietnam), rivieren die vergiftigd zijn door bombardementen op chemische fabrieken (ex-Joegoslavië), de fall-out na de bommen op Hiroshima en Nagasaki, achtergebleven munitie of granaatscherven uit verarmd uranium enz. Een andere illustratie vinden we in het magazine van Greenpeace (augustus 2003): de nalatigheid van de VS-bezettingsmacht in Irak leidde tot ernstige radioactieve besmetting. Een Greenpeace-team wilde in juni 2003 de bevolking rond een nucleair complex wijzen op de risico’s voor radioactieve besmetting. Greenpeace stelde vast dat de VS-bezettingstroepen de bevolking niet correct beschermd hebben en zich vooral hebben beziggehouden met de beveiliging van de olieputten. De site was slecht beveiligd en was al enkele keren geplunderd. Het duurde niet lang vóór de eerste zieken opdoken. Vandaag valt moeilijk in te schatten wat de menselijke kosten zullen zijn van deze nalatigheid. Men kan het onderscheid niet maken tussen de symptomen van radioactiviteit en de gevolgen van de ontberingen door het conflict. Fotograaf Philip Reynaers: “Drie weken hebben we gewerkt rond Al-Tuwaitha, een belangrijke nucleaire site midden in een voorstad, waar de armoede heer en meester is. In april is dit complex leeggeplunderd. Besefte de bevolking het gevaar niet? De ‘schoonmaak’ was in ieder geval grondig. Computers zijn verdwenen, maar ook klinken of hele deuren! Op straat heb ik de meest uiteenlopende voorwerpen gezien: meetinstrumenten, ontsmettingsmateriaal, onderzoeksmateriaal... Vaten waarin ooit radioactief materiaal zat, werden gebruikt om water op te slaan: de vernieling van de pompen en de hoge temperaturen hebben van water immers een kostbaar goedje gemaakt. Alles uit het centrum kon echter besmet zijn. We hebben bewezen dat de radioactiviteit zich wel degelijk buiten het militair centrum had verspreid. In bepaalde zones maten we een radioactiviteit 3.000 maal hoger dan de norm (in de buurt van een school!) en elders zelfs tot 10.000 keer hoger. De opdracht van Greenpeace bestond erin aan de alarmbel te trekken en te wijzen op de milieugevolgen van een conflict dat heel wat menselijk leed met zich meebrengt.” Greenpeace wilde mensen overtuigen de gestolen voorwerpen terug te brengen. Het team heeft een deel van het materiaal ‘in optocht’ teruggebracht naar de VS-bezettingstroepen. De troepen belast met het toezicht van de site waren opgelucht: zijzelf waren al overtuigd van de ernst van de zaak, maar beschikten niet over de nodige middelen. Bovendien konden ze hun hiërarchische oversten maar niet overtuigen van de ernst van de situatie... Dat het hier om een nucleaire noodtoestand gaat, was bij die laatsten duidelijk nog niet doorgedrongen: “Herhaaldelijk hebben we spelende kinderen gezien in de besmette zones. Heel wat teruggebracht materiaal werd opgeslagen in de buurt van de school.” Aanvankelijk probeerden de Amerikanen het materiaal terug te krijgen. Daarna boden ze 3 $ per vat aan. Maar ter plaatse kost een vat 15 $. In drie kleine, groene biljetten kan je het weinige water dat nog voorhanden is na de vernieling van de pompen niet stockeren. Greenpeace heeft daarom meegeholpen door mogelijk besmette vaten in te ruilen voor splinternieuwe. Hoofdstuk 4 Een bedreiging voor eeuwen: Kernwapens Een dossier ‘militarisme en milieu’ kan uiteraard niet zonder een hoofdstuk kernwapens. Want ook als ze nooit gebruikt worden, blijven hun vernietigende ecologische neveneffecten nog eeuwenlang toekomstige generaties bedreigen. Erger nog: onherroepelijke schade ís voor een groot stuk al aangericht. Hans Lammerant belicht in dit artikel enkele van de meest huiveringwekkende aspecten. De Koude Oorlog is voorbij, kernwapens lijken in de ogen van velen een zaak van het verleden. Moeten we er ons dan nog druk om maken? Ik vrees van wel. Niemand vindt het leuk om geen bestaansreden meer te hebben en dat geldt ook voor het nucleaire establishment in de VS. Naarstig werd gezocht naar nieuwe rollen die kernwapens ook na de Koude Oorlog konden vervullen, zoals tegen de ‘wilde staten’ als Irak, Iran, Libië en Noord-Korea. Kernwapens dienen in de nieuwe strategie niet enkel meer ter afschrikking maar krijgen vanaf nu ook een rol in de ‘gewone’ oorlogsvoering. Ze moeten niet enkel meer een kernwapenaanval of een invasie afschrikken maar gewoonweg elke substantiële tegenstand. De VS voorzien kernwapengebruik tegen potentiële bezitters van chemische en biologische wapens, waarbij de kernwapens ingezet kunnen worden nog voordat er een aanval met die wapens heeft plaatsgevonden (pre-emptive strike). De strategie voorziet ook kernwapengebruik tegen doelwitten die bestand zijn tegen een niet-nucleaire aanval, bijvoorbeeld ondergrondse bunkers. Dergelijk gebruik wordt ook overwogen tegen ‘non-state actors’: gewapende groepen die zich op het grondgebied van een staat bevinden maar door deze laatste niet gecontroleerd worden – lees: terroristen. Nieuwe strategie, nieuwe wapens Nieuwe rollen vereisen ook nieuwe wapens, m.a.w. nieuwe kernkoppen die voor deze nieuwe specifieke doelen ontwikkeld moeten worden: kernwapens met kleinere ladingen die bijgevolg makkelijker inzetbaar zijn, en kernwapens bedoeld voor ondergrondse doelen die zich eerst een eind de grond in boren alvorens te exploderen. Om deze wapens te ontwikkelen voorziet de regering Bush de mogelijkheid van nieuwe kernproeven. Daarom liet hij het Verdrag inzake een Algemeen Verbod op Kernproeven niet ratificeren (= laten bevestigen door de gekozen volksvertegenwoordiging), nadat het door zijn voorganger Clinton op het einde van zijn ambtstermijn wel degelijk was goedgekeurd. Het zoveelste internationale akkoord dat Bush in de lappenmand deed belanden. In elk geval moeten de testfaciliteiten verder uitgebouwd worden om sneller de nieuwe wapens te kunnen testen. Om ze te kunnen produceren gaat de regering vooral oude productiefaciliteiten inzetten om daar ‘de oude kernwapens te recycleren’. Deze vorm van recyclage is niet bijster milieuvriendelijk. Hiermee kom ik bij de kern van dit artikel. Ook al worden kernwapens niet effectief ingezet, de productie ervan en de instandhouding van een modern kernwapenarsenaal op zich betekent al een immense aanslag op het leefmilieu. De nucleaire wapenwedloop heeft in het verleden een zware erfenis opgeleverd. De balans ervan begint men in de VS de laatste jaren pas goed op te maken. Aan Russische zijde weegt de erfenis echter zeker zo zwaar. En laten we niet vergeten dat twee van onze buurlanden, Frankrijk en Groot-Brittannië, kernwapenstaten zijn die niet al te openlijk over de milieubelasting van hun grootmachtallures durven te praten. De erfenis van de grondstofproductie Het nucleaire verhaal begint bij het opgraven van uraniumertsen. Uraniumerts bevat gewoonlijk slechts 0,1 à 0,2% uranium, wat betekent dat grote hoeveelheden opgegraven moeten worden. Meestal gebeurt dit via oppervlaktemijnbouw. Het erts wordt normaal vlakbij verwerkt door chemische extractie. Gezien het lage percentage aan erts is de afvalberg quasi gelijk aan de opgegraven hoeveelheid erts. Het resultaat is vaak een verwoest landschap, bezaaid met afvalhopen. Deze afvalbergen bevatten ook na verwerking nog radioactieve bestanddelen: ongeveer 85% van de radioactiviteit blijft immers in het afval aanwezig. Met dit verschil dat het nu aan de oppervlakte ligt in plaats van veilig vastgelegd onder de grond. Ten gevolge van het radioactief verval komt uit deze ertshopen radioactief radongas vrij. Dat uraniummijnbouw niet erg milieuvriendelijk is, is daarmee wel duidelijk. De volgende stap in de nucleaire keten is de verrijking van het uranium. Bruikbaar voor het kernsplitsingproces is enkel het U-235 isotoop. Dat isotoop komt echter maar beperkt voor in uranium en is steeds vermengd met U-238, dat niet bruikbaar is voor kernsplitsing. Een volledige scheiding van beide isotopen is niet zomaar mogelijk, maar wel kan de concentratie U-235 verhoogd worden door een verrijkingsproces. Resultaat is wel alweer een gigantische afvalberg: de VS hebben daardoor intussen een stock van 200.000 ton verarmd uranium. Hierin zit dan nog niet meegerekend het verarmd uranium dat reeds ‘gerecycleerd’ is in bommen, bepantsering van tanks, enz. Een tweede hiermee verbonden milieuprobleem is dat de verrijkingsfabrieken niet altijd de properste zijn. De belangrijkste verrijkingsinstallatie in de VS heeft tijdens 40 jaar werking ongeveer 60 ton uranium in haar omgeving geloosd. Het verrijkt uranium kan enerzijds rechtstreeks gebruikt worden in kernwapens, anderzijds kunnen er brandstofelementen voor kernreactoren van gemaakt worden. Deze kernbrandstof wordt vervolgens gebruikt om plutonium te produceren. Door de bestraling in de kernreactor wordt immers een deel van het uranium omgezet in het (zeer toxische) plutonium. Om dit plutonium uit de gebruikte kernbrandstof te halen zijn een reeks ingewikkelde chemische scheidingsprocessen nodig. Dat gebeurt in de beruchte opwerkingsfabrieken. De civiele variant ervan is te vinden in La Hague (Frankrijk) en Sellafield (Groot-Brittannië). Ook deze opwerking zorgt weer voor kolossale hoeveelheden radioactief afval. (Daarbij komen nog de kernreactoren en de opwerkingsinstallaties zelf, eenmaal die buiten werking gesteld moeten worden). In 50 jaar heeft de opwerking voor militaire doeleinden aldus een berg opgeleverd van 350.000 m³ hoogradioactief afval en meer dan 80.000 m³ middelradioactief afval met langdurig radioactieve elementen. Wat ermee aangevangen moet worden weet geen mens. Door slechte opslagmethoden is al ongeveer 4000 m³ weggelekt. Het enige plan voor stockering is een ondergrondse opslagplaats in de Yucca Mountain. Op die plaats bestaat er weliswaar een risico op aardbevingen, maar ze ligt in een Indiaans reservaat, wat de keuze verklaart. De geschiedenis van de kernwapenproductie bulkt inderdaad van dergelijke voorbeelden van milieuracisme, voornamelijk als het gaat over de uraniumontginning, de opslag van afval en het uitvoeren van kernproeven De erfenis van de atoomwapens zelf Uit deze beide grondstoffen, plutonium en verrijkt uranium, worden de verschillende componenten voor kernwapens gemaakt. Basisprincipe van een kernwapen is het samenbrengen van een hoeveelheid radioactief materiaal groter dan de ‘kritische massa’, waarbij een zichzelf in stand houdend kernsplijtingsproces ontstaat. Bij de moderne kernwapens wordt ook gebruikt gemaakt van kernfusieprocessen, de zogenaamde H-bommen, waarbij de fusie op gang wordt gebracht door een voorafgaand kernsplijtingsproces. De productie van de eigenlijke onderdelen van kernwapens brengt - vergeleken met de andere fasen van het productieproces - relatief weinig afval voort. Maar een andere stap in het productieproces die niet vergeten mag worden is het testen van de kernwapens. Iedereen denkt dan vooral aan de gevolgen van de twee atoombommen die tijdens WO II tot ontploffing gebracht zijn, maar om de milieugevolgen te beoordelen mag men de 528 kernexplosies in de atmosfeer niet vergeten, aangevuld met 1522 ondergrondse tests. Van deze tests zijn er 1030 door de VS uitgevoerd. De zwaarste test ooit was de ontploffing van een 58 Mton-kernbom in de atmosfeer op Nova Zembla door de USSR in 1961. Vorig jaar kwam het Amerikaanse National Cancer Institute tot de conclusie dat de radioactieve neerslag van de kernproeven wereldwijd, in de VS waarschijnlijk 80.000 gevallen van kanker tot gevolg hadden, waarvan 15.000 met dodelijke afloop. De eindbalans… De totale balans geeft 350.000 m³ hoogradioactief afval, 175.000 m³ met langdurig radioactieve elementen besmet afval (waarvan 2/3 reeds begraven, gedumpt of gemengd met beton in diepere grondlagen gespoten is), 2,9 miljoen m³ laagradioactief afval, 32 miljoen m³ ertsafval (dit alleen al uit het in de VS ontgonnen uranium). De productie heeft gezorgd voor 1500 miljoen m³ vervuild water (grotendeels grondwater) en 73 miljoen m³ vervuilde bodem. Ook hier zijn opwerkingsactiviteiten de voornaamste boosdoener. De gevolgen van de kernproeven zijn hierin niet meegerekend. Deze balans geeft enkel weer wat als bestaand afval wordt aanzien. Echter niet wat in de toekomst zeker nog bij de afvalberg komt: de productiefaciliteiten en de kernwapenvoorraden. Het hele nucleaire complex bevat ongeveer 20.000 installaties, waarvan er nu reeds een 5000 buiten gebruik zijn. Van de producten in voorraad wordt de grootste massa gevormd door verarmd uranium. Maar beoordeeld naar gevaarlijkheid is vooral de plutoniumvoorraad belangrijk. In de voorbije 50 jaar hebben de VS 100 ton plutonium geproduceerd voor kernwapens. 3,4 ton is verbruikt in tests en boven Nagasaki. Een zelfde hoeveelheid is in afval beland tijdens de productie, een klein gedeelte is verdwenen door radioactief verval. Het resterend deel, ongeveer 85 ton, zit in kernwapens. Van deze hoeveelheid wordt 38,2 ton als niet meer noodzakelijk bestempeld. Die voorraad zal tot MOX-brandstof verwerkt worden of verglaasd als hoogradioactief afval. Deze zware milieu-erfenis is voor een groot deel historisch. Het in stand houden van het kernwapenarsenaal en de productie van nieuwe kernwapens zal in de toekomst niet meer in dezelfde mate het milieu belasten. De uranium- en plutoniumvoorraden zijn meer dan groot genoeg, nieuwe ontginning of productie ervan zal niet gebeuren. Dit betekent echter niet dat de instandhouding ervan zonder gevolgen blijft. Het ‘recycleren’ van de oude kernkoppen vergt vaak opnieuw opwerkingprocessen om het plutonium dat vastgehecht of vermengd is met andere elementen te zuiveren. Het meest vervuilende onderdeel van het productieproces, de opwerking, blijft dus volop draaien. Reductie zonder positieve gevolgen Met de oude vijand Rusland hebben de VS een akkoord afgesloten voor een reductie van de strategische kernwapens tot 2200 elk. Strategische kernwapens zijn deze waarmee ze rechtstreeks elkaars grondgebied kunnen treffen, in tegenstelling tot tactische kernwapens die een korter bereik hebben. Dit akkoord voorziet echter enkel in een reductie van de opgestelde kernwapens en niet in een daadwerkelijke ontmanteling van de teruggetrokken exemplaren. In een volledige nucleaire ontwapening hebben beide grootmachten duidelijk geen zin. Met dit akkoord behouden ze beide een positie als militaire grootmacht zonder al te bedreigend te zijn voor elkaar. Na de uitvoering van deze ‘reducties’ houden de VS nog 15.000 kernkoppen over: 1700-2200 daadwerkelijk opgestelde strategische kernwapens 800 tactische kernwapens toegewezen aan VS en NAVO vliegtuigen (hier vallen de bommen op Kleine Brogel onder) 7000 kernkoppen in reserve 5000 gestockeerde ‘primaire componenten’ van plutonium en ‘secundaire’ van verrijkt uranium. Samen vormen een dergelijk primair en secundair component de basisonderdelen van een kernbom. Wat met die 12.000 kernkoppen in reserve zal gebeuren, daar willen de VS zich niet op vastpinnen. Een deel zal gerecycleerd worden in modernere kernwapens, een deel dient als strategische reserve en heel misschien zal een deel ontmanteld worden. Vast staat dat het militarisme zestig jaar geleden begonnen is aan een huiveringwekkend avontuur, een waanzinnig project dat tot in een zeer verre toekomst het leefmilieu op onze planeet zal blijven belasten. Hans Lammerant (dit artikel verscheen eerder in Milieurama, het magazine van de Bond Beter Leefmilieu, augustus 2002) Hoofdstuk 5 Het leefmilieu als militair doelwit Veel milieuschade wordt in een oorlog ongewild aangericht. Soms echter wordt het milieu bewust in het vizier genomen. De VN, onafhankelijke onderzoekers en milieuactivisten trekken aan de alarmbel. Ze eisen dat oorlogvoerende partijen er mee ophouden ecologische vernieling als oorlogswapen in te zetten. Het gebruik van wapens met verarmd uranium, antipersoonsmijnen, het bombarderen van fabrieken en opslagplaatsen en het in brand steken van olieraffinaderijen hebben verwoestende gevolgen voor het leefmilieu en mogen nooit als middel van oorlogsvoering worden gelegitimeerd in het internationaal recht, betogen ze. VN-secretaris-generaal Kofi Annan, ter gelegenheid van de ‘Internationale Dag ter Preventie van het Misbruik van het Leefmilieu in Oorlogen en Gewapende Conflicten’ (6 november): “Hoewel ecologische schade een neveneffect is van oorlog, mag het nooit een bewust gekozen doelwit worden.” Op dit ogenblik (tekst dateert uit 2002, nvdr) woeden wereldwijd een veertigtal gewapende conflicten, die tientallen miljoenen mensen treffen, maar die zich bovendien afspelen in gebieden die cruciaal zijn voor de biologische diversiteit – Afrika, Zuid-Azië en Latijns-Amerika – regio’s die sowieso al zwaar gebukt gaan onder armoede en ecologisch verval. De oproep van Annan om de opzettelijke vernietiging van de natuurlijke omgeving een halt toe te roepen werd mee ingegeven door de resultaten van ecologisch onderzoek in conflictregio’s als Albanië, Macedonië, Guinea, Sierra Leone en Liberia. UNEP (het United Nations Environment Programme) had aan de alarmbel getrokken over grote olielekken en chemische verontreinigingen door bombardementen op fabrieken en opslagplaatsen, de vernieling van habitat-gebieden, en het verlies van landbouwgrond door landmijnen. Er zijn al wel internationale akkoorden over nucleaire, chemische en biologische wapens, maar het leefmilieu blijft blootgesteld aan nieuwe technologieën zoals verarmd uranium, aldus nog Annan. Verarmd uranium werd door de VS en haar coalitiepartners gebruikt in de Golf (1991) en Kosovo (1999). Hoewel wereldwijd wordt aangenomen dat het kanker veroorzaakt, blijft het Pentagon ontkennen dat het een betekenisvol risico met zich brengt. Het UNEP bestudeert de ecologische impact van de bombardementen in Afghanistan en bereidt een rapport voor over de door Israël bezette gebieden in Palestina. Doel is de prioriteiten vastleggen voor een ecologische heropbouw. UNEP-hoofd Klaus Toepfer: “De mensheid berekent de schadegevallen door oorlog in termen van gedode en gewonde soldaten en burgers, verwoeste steden enz., maar het leefmilieu is altijd het verborgen slachtoffer geweest.” De schade berekenen? Een recent rapport van het Institute of Energy and Environmental Research (IEER) bevestigt dat de bombardementen van de NAVO op militaire en civiele doelwitten in Joegoslavië in 1999 ‘significante’ hoeveelheden gifsubstanties in het milieu hebben verspreid en dat de burgerbevolking blootstaat aan grotere gezondheidsrisico’s door de besmetting van lucht, water en voedsel. Sriram Gopal, die het rapport ‘Precisiebombardementen - Vèrstrekkende Schade’ schreef, stelt dat we moeten komen tot een scherpe herdefiniëring van doelwitten en collaterale schade. Vooralsnog wordt collaterale schade gemeten in termen van burgerslachtoffers en te herstellen eigendommen. Gopal: “De lange termijnschade aan het leefmilieu is moeilijker te berekenen en te evalueren, ondanks de enorme kosten.” Naast de gevolgen van bombardementen, wijzen ecologisten de landmijnen aan als een van de hoofdoorzaken van milieuschade in gewapende conflicten. De International Campaign to Ban Landmines schat dat er nog altijd tientallen miljoenen wereldwijd verspreid liggen. Alleen al in Cambodja en Bosnië bereikt hun aantal wellicht meer dan 100 landmijnen per vierkante mijl. Volgens het Rode Kruis doden landmijnen maandelijks meer dan 1000 mensen. Wildbestand De blijvende aanwezigheid van duizenden nucleaire wapens vormt een voortdurend gevaar voor het leefmilieu en de veiligheid op de hele aarde. Jan Kavan, voorzitter van de Algemene Vergadering van de VN waarschuwde onlangs nog eens voor de lange termijnschade die massavernietigingswapens kunnen aanrichten, vooral nucleaire en biologische wapens: “Hun impact kan leiden tot een vijandig milieu voor vele levensvormen. Hele soorten kunnen erdoor uitgeroeid geraken.” In Angola is de populatie van dieren in het wild teruggevallen tot 10 % ten opzichte van 30 jaar geleden. In Sri Lanka leidde de militaire campagne tegen de guerrillagroepen tot het neervellen van meer dan 5.000.000 bomen. In Koeweit stierven 30.000 zeevogels ten gevolge van de brandende olievelden na de aftocht van de Iraakse troepen in 1991. In Vietnam en in Afghanistan leidde het toepassen van ontbladeringsmiddelen tot een dramatisch verlies van habitatgebieden. Besluit Dit verontrustend plaatje van de wereld brengt het hoofd van UNEP tot de volgende vaststelling: “We beschikken over de Conventies van Genève, die bedoeld zijn om de rechten van krijgsgevangenen en van burgers te beschermen. Maar we moeten ook bescherming voorzien voor het leefmilieu in tijden van oorlog en in de nasleep van een conflict… Onschuldigen mogen niet blijven lijden lange tijd nadat de oorlogswapens tot zwijgen zijn gebracht.” Allemaal terechte bekommernissen, maar wat ons betreft blijven we het herhalen: niet de afgrijselijke neveneffecten van oorlog moeten met mooie oorlogsregels afgevlakt worden - noch om de getroffen mensen beter te beschermen, noch omwille van het geteisterde leefmilieu. Oorlog zélf is de misdaad die moet aangepakt worden. Als men ooit leert conflicten zonder geweld op te lossen, of nog beter: oorzaken voor conflicten tijdig weg te nemen, dan moet ook de menselijke en de ecologische schade niet meer hersteld worden – voor zover er nog iets te herstellen valt. Gebaseerd op een IPS-bericht (19/11/2002) van Haider Rizvi ( http://www.ipsnews.net ) Bewerking: Peter Jochems