Onderstaande tekst verscheen op 23 mei 2017 als opiniestuk in De Morgen
Deze week zakt Amerikaans president Trump af naar Brussel voor een bijeenkomst van de NAVO. Een wederkerend mantra is dat Europese landen hun militaire uitgaven drastisch moeten verhogen. Cruciale vragen blijven echter onbeantwoord. Waar moeten die uitgaven toe dienen? Leiden meer militaire uitgaven wel tot meer veiligheid?
“De NAVO is overbodig”. Met die uitspraak gooide Amerikaans president Trump tijdens zijn verkiezingscampagne de knuppel in het Europese hoenderhok. Hoewel hij over de NAVO intussen een bocht maakte van 180 graden, staat defensie sindsdien hoog op de Europese agenda. Steeds meer stemmen pleiten voor een Europa dat instaat voor haar eigen bewapening.
Het probleem echter is geen gebrek aan wapens, wel een gebrek aan politieke visie.
Geven we te weinig uit aan defensie?
Een blik op de cijfers relativeert deze stelling alvast. Europa geeft allesbehalve te weinig uit aan defensie. In 2015 spendeerden de Europese lidstaten het astronomische bedrag van 203.143 miljard euro aan defensie.
Ter vergelijking, dat is 3,5 keer meer dan het defensiebudget van Rusland. Sinds het eind van de Koude Oorlog spendeerden Europese lidstaten stelselmatig meer dan Rusland. Als het resultaat daarvan zou zijn dat NAVO-landen nog steeds veel zwakker zijn, dan is er iets grondig fout gegaan.
Een wederkerend mantra is dat de EU lidstaten niet voldoen aan de NAVO 2 procent norm. Deze norm bepaalt dat NAVO-lidstaten twee procent van hun BBP moeten spenderen aan defensie. De vraag of die militaire investeringen ook tegemoet komen aan een reële veiligheidsnood, wordt niet gesteld. Die 2% is op zich een absurde afspraak. Een land met een negatieve economische groei is volgens deze filosofie plotseling veiliger, want mag besparen op defensie. Dergelijke symboolpolitiek brengt stabiliteit noch veiligheid een stap dichterbij.
Zwaarbewapende club zonder visie
Maar is een Europese defensie dan niet efficiënter? Als alle 28 landen in plaats van apart te beslissen hoe ze hun defensiebudgetten besteden dat samen zouden doen, zijn we efficiënter bezig. Toch?
Dat brengt ons bij de kern van de zaak: welke doelstelling moet die Europese defensie dienen? Daar knelt het schoentje, want een defensiebeleid ligt in het verlengde van een buitenlandbeleid en laat dat nu net een beleidsdomein zijn waarover de 28 Europese lidstaten het zelden eens zijn.
Wanneer Europese landen ergens militair tussenbeide komen, doen ze dat steeds in wisselende coalities. Over de aanpak van de crisissen in Syrië en Libië waren de EU lidstaten het in het verleden altijd fundamenteel met elkaar oneens.
Zonder eengemaakt Europees buitenlands beleid is een gemeenschappelijke defensie voorbarig. Of zoals professor EU studies Hendrik Vos onlangs schreef “het belangrijkste onderscheid tussen een leger en een roversbende is dat een leger politiek wordt aangestuurd”.
Zorgen hoge(re) defensie uitgaven voor meer veiligheid?
Decennialang hebben politieke leiders de mythe verkocht dat meer wapens en meer militaire uitgaven zullen leiden tot meer veiligheid. De militaire interventies in Libië en Afghanistan zorgden echter net voor een intensifiëring van die conflicten. Vandaag zijn die landen er erger aan toe dan ooit. Meer militaire investeringen gaan geen zoden aan de dijk brengen en dreigen gemaakte mislukkingen te herhalen.
Albert Einstein zei ooit “waanzin is steeds opnieuw hetzelfde doen, en dan verschillende uitkomsten verwachten”. Volgens deze definitie is ons defensiebeleid rijp voor een psychiatrische behandeling.