Hoe kan dit?
Op 19 juli werd in de Kamer een nieuwe wet goedgekeurd ‘tot oprichting van Lokale Integrale Veiligheidscellen inzake Radicalisme, extremisme en terrorisme’ (LIVC R). Dit is het sluitstuk van een beleid tegen extremisme dat al langer een sluipende ontwikkeling op de achtergrond kende, maar met de Syrië-strijders en de aanslagen in Parijs en Brussel een stevige boost kreeg.
Met deze nieuwe wet wordt een fijnmazige, administratieve structuur opgezet: op lokaal niveau worden lokale extremisten op individuele basis opgelijst en op lokaal niveau beslist men hoe ze worden opgevolgd en eventueel gehinderd in hun activiteiten. Zulke maatregelen waren te verantwoorden voor de concrete dreiging op aanslagen die uitging van terugkerende Syrië-strijders. Maar opvallend is dat dit beleid nu een permanente structuur wordt, terwijl de omschrijving van wat radicalisering en extremisme is, steeds vager wordt en losgekoppeld is van een concrete dreiging op terroristische aanslagen of misdrijven.
Wie wordt er opgevolgd?
Personen waarvoor er aanwijzingen bestaan dat zij zich bevinden in een radicaliseringsproces kunnen op de lijst komen van een LIVC. Wat een radicaliseringsproces is, wordt in de wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten omschreven als “een proces waarbij een individu of een groep van individuen op dusdanige wijze wordt beïnvloed dat dit individu of deze groep van individuen mentaal gevormd wordt of bereid is tot het plegen van terroristische handelingen”. In deze wettelijke definitie ligt de focus op terrorisme, maar het beleid blijkt daar in de praktijk met een zekere flou artistique mee om te gaan.