Eind 2017 keerden de laatste Belgische F-16’s vanuit Jordanië terug naar ons land. Daar werden ze ingezet in het kader van Operation Inherent Resolve van de internationale coalitie tegen IS in Syrië en Irak. Tijdens deze interventie voerden ze 991 missies uit en gooiden ze bijna duizend bommen, vaak boven dichtbevolkte gebieden zoals Mosul of Raqqa. De Belgische regering hield halsstarrig vol dat er bij de missies geen burgerslachtoffers vielen. Hebben we dan echt de “schone oorlog” uitgevonden waar alle politici op zitten te wachten?
Niets is minder waar: onderzoek van Airwars wijst uit dat er tijdens de hele operatie, die nu al meer dan vijf jaar duurt, tussen de 8257 en 13131 burgers het leven lieten. Meer nog, in maart bleek uit werk van diezelfde organisatie dat geen enkel coalitielid verantwoordelijkheid wil opnemen voor minstens veertig Iraakse en Syrische burgerslachtoffers. Ook België niet. En daar knelt het schoentje. Bij minstens zeven van de elf betwiste incidenten zou België gevechtsvliegtuigen ingezet hebben. Over vijf van die incidenten weigert Defensie details publiek te maken. Dat is geen verrassing: wat transparantie over militaire operaties betreft behoort België tot de slechtste leerlingen van de klas. De Verenigde Staten bijvoorbeeld geven wel informatie vrij over bombardementsvluchten en burgerslachtoffers. Ook Nederland, nochtans lang in hetzelfde bedje ziek als België, werkt nu aan een beter transparantiekader. Eind vorig jaar bleek namelijk dat de Nederlandse luchtmacht verantwoordelijk was voor zeventig burgerslachtoffers in Hawija. Ook daar werd er jarenlang gesproken over “zorgvuldige oorlogsvoering”.
Hoe kunnen onze politici over de nieuwe inzet van F-16’s beslissen wanneer de gevolgen van vorige interventies in mist gehuld blijven? Dragen deze interventies bij aan vrede en politieke oplossingen? Die vraag wordt nauwelijks gesteld. Nochtans is het risico op burgerslachtoffers bijzonder groot, dragen de bombardementen vanuit de lucht bij aan de dagelijkse terreur, dwingen ze mensen op de vlucht en vergroten ze het rekruteringspotentieel van lokale gewapende groepen.
Hendrik Bogaert vroeg zich in de Commissie Landsverdediging op 27 mei af: “Ik ben voor die actie, we gaan dat steunen. Maar wat steun ik dan precies?” Duidelijkheid over de rules of engagment alleen lost deze vraag niet op. Er is nood aan een politieke eindevaluatie van de vorige militaire interventies, niet achter gesloten deuren maar in alle transparantie. Sinds 1997, na de genocide in Rwanda, is in het Belgische parlement nooit meer een degelijke, geïnformeerde en transparante evaluatie van een militaire operatie gemaakt. Een open debat is geen overbodige luxe. Er staan letterlijk mensenlevens op het spel.
Sinds de desastreuze Amerikaanse invasie in Irak in 2003 wordt het land al zeventien jaar verscheurd door oorlog. Hoe moet het droppen van bommen op duizenden meters hoogte vrede dichterbij brengen? Welk nut heeft het sturen van gevechtsvliegtuigen om een vijand te bestrijden die niet langer grondgebied controleert maar bijna ongrijpbaar onder de bevolking opereert? Zonder een antwoord op deze vragen kunnen onze parlementsleden onmogelijk een gegronde beslissing maken.