De gruwel in propere cijfers
In de top vijftien van grootste wapenbedrijven ter wereld vinden we vijf Europese bedrijven: BAE Systems, EADS, Finmeccanica, Thales en Safran. De Europese wapenindustrie had in 2012 een omzet van 96 miljard euro, bijna 40 miljard daarvan was bestemd voor export. Wapenexport vormt een lucratieve zaak en is essentieel voor de rentabiliteit van de Europese defensie-industrie. In 2012 leverden de Europese landen 47.868 wapenexportvergunningen af, slechts 459 werden geweigerd. De cijfers geven een indicatie van de minimale export, we mogen vermoeden dat de werkelijke omvang nog groter is. In 2011, het jaar van de Arabische Lente, bedroeg de waarde van de Europese exportvergunningen naar de Arabische regio negen miljard euro, dubbel zoveel als in 2007.
Saoedi-Arabië is veruit de belangrijkste afnemer. Op vijf jaar tijd leverden Europese lidstaten de Saoedi's voor meer dan tien miljard euro aan wapens. Dit terwijl geweten is dat het land een belangrijke bevoorradingsbron is van jihadische terrorismenetwerken in de regio. Veel van de wapens die vanuit Saoedi-Arabië bestemd waren voor de Syrische oppositie, vielen in handen van groeperingen als de Islamitische Staat (IS). Een zoveelste bewijs dat een laks Europees wapenexportbeleid als katalysator kan fungeren voor conflicten wereldwijd.
Gebrek aan wetgeving
De Europese Unie wordt omschreven als een civiel project waarin de wil tot vrede een centrale drijfveer is. Maar dit plaatje blijkt hoe langer hoe minder te stroken met de realiteit. Europa is de grootste wapenexporteur ter wereld en enkele van de grootste defensiebedrijven zijn gevestigd in Europa. De handel tussen de verschillende EU-landen is open, ook voor wapens. Bedrijven kunnen zonder problemen wapentuig transporteren van het ene EU-land naar het andere. Maar de EU heeft ook geen afdwingbare criteria voor wapenexport naar landen buiten de EU. Gevolg: Europese wapenbedrijven exporteren wapens wereldwijd via het Europese land met de meest lakse wapenwet. Lobbyisten van de wapenindustrie wisten hiermee hun slag thuis te halen.
Principes versus economie
In 2008 schaarden alle EU-lidstaten zich achter het Gemeenschappelijk Standpunt over wapenexport. Daarin werd afgesproken om acht criteria in overweging te nemen bij het afleveren van wapenexportvergunningen door nationale regeringen. Er dient bijvoorbeeld gekeken te worden naar potentiële mensenrechtenschendingen, de mogelijke aanwakkering van conflicthaarden en het gevaar dat wapens in verkeerde handen vallen. Deze normatieve criteria zijn echter uiterst rekbaar en ook niet afdwingbaar voor een rechtbank. Bovendien zit in hetzelfde beleidsdocument de versterking van de Europese wapenindustrie expliciet vervat. Principes over vrijheid en democratie worden door lidstaten bijzonder gemakkelijk onder de mat geveegd wanneer ze potentieel nadelige effecten hebben op de competitiviteit van de eigen wapenbedrijven.
Deze poging tot Europese harmonisering vormt dus slechts ‘soft law’ en staat in schril contrast met de stevig verankerde liberalisering van de defensiemarkt. Na de fusiegolven sinds de jaren ’90 in de Verenigde Staten zagen we ook in de Europese defensiesector een uitdijende schaalvergroting. Daarbij werden interne exportcontroles steeds meer als een hinderpaal ervaren in de ontwikkeling en verhandeling van wapensystemen. De Europese Unie wilde de interne defensiemarkt verder liberaliseren en samenwerking over de landsgrenzen vereenvoudigen. Met een Europese richtlijn van 2009 werden de exportcontroles voor de sector dan ook drastisch versoepeld in plaats van verstrengd. Defensiebedrijven moeten bij intra-Europese handel geen afzonderlijke vergunningen meer aanvragen, maar enkel hun uitvoer zelf registreren om eventuele controle achteraf mogelijk te maken. Maar in die registers worden alleen de onmiddellijke bestemmelingen opgenomen. Informatie over de eindgebruikers is er niet te vinden. Overheden verliezen dus elk zicht op waar het op hun grondgebied geproduceerd militair materiaal naartoe gaat.
De mazen zijn groter dan het net
Gezien er amper sprake is van een gemeenschappelijk beleid over Europese wapenexport, staat de deur dan ook open voor ontwijkingsmanoeuvres via de lidstaat met de zwakste controle. Nationale exportregels kunnen eenvoudig omzeild worden door soepele doorvoermogelijkheden via lidstaten met een meer lakse wetgeving. Het is dus niet verwonderlijk dat in Europa gefabriceerde wapensystemen opduiken in clandestiene netwerken en bij bedenkelijke regimes.
Voor Vlaanderen geldt bijvoorbeeld dat bij ongeveer twee derde van de wapenexport de uiteindelijke eindgebruiker niet gekend is. De laatst gekende gebruikers zijn dan meestal buitenlandse bedrijven in een andere lidstaat. Bovendien heeft een onbekende hoeveelheid Vlaamse technologie een militair eindgebruik, maar geen vergunningsplicht omdat het om zogenaamde 'dual-use' toepassingen gaat. Hiermee verdwijnen militaire producten die mogelijk ook een civiele toepassing hebben volledig van de radar.
De wapenlobby: kind aan huis bij de Europese instellingen
Het initiële Europese vredesproject wordt overschaduwd door de uitbouw van een ondemocratisch militair-industrieel-complex. De eenmaking van de Europese wapenmarkt kwam er op aandringen van enkele machtige ondernemingen, in de hoop kleinere spelers uit de markt te concurreren. Bij de totstandkoming van de Europese richtlijn om dit te verwezenlijken, ging de Commissie te rade bij vertegenwoordigers van wapenbedrijven als EADS, BAE Systems, Thales en Finmeccanica. De Europese koepelorganisatie van de defensie-industrie (ASD) speelde een actieve rol in het bediscussiëren en zelfs amenderen van de richtlijn.
In de achterkamertjes in Brussel en elders in Europa ontmoeten beleidsmakers, wapenhandelaars en lobbyisten elkaar achter gesloten deuren. Want hoewel er geen sprake is van een gemeenschappelijke visie op het Europees buitenlands- en veiligheidsbeleid, klinken er in de wandelgangen van de Europese instellingen machtige stemmen die hameren op de noodzaak aan een sterke en competitieve wapenindustrie. Via draaideurpolitiek, adviesgroepen en lobbykanalen hebben wapenhandelaars een bevoorrechte toegang tot de Europese besluitvorming om hun bedrijfsbelangen behartigd te zien. Wat goed is voor het bedrijfsleven dient het algemeen belang, zo luidt de redenering. Maar als er één sector is waarvoor dit zeker niet opgaat, dan is het wel de wapenindustrie.
Zowel bij regionale als Europese beleidsmakers ontbreekt de politieke wil om de criteria voor wapenhandel te verstrengen en juridisch afdwingbaar te maken. Maar als Europa als vredesproject nog enige geloofwaardigheid wil hebben, moet ze daar dringend werk van maken.