We won’t fight your ****** wars- Or will we?

Feminisme en antimilitarisme
Siân Jones haakt in dit artikel (uit Peace News June-August 2002) in op de ‘vervrouwelijking’ van westerse legers. Dat peacekeeping en peacebuilding voor militaristen en voor sommige mainstream feministen nieuwe militaire taken zouden zijn met een typisch ‘gender’ accent, roept bij antimilitaristen fundamentele vragen op. Blijven vrouwen immers niet altijd het eerste slachtoffer van geweld? Militairen bevorderen de ONveiligheid, er moet een betere definitie zijn voor ‘veiligheid’ dan de militaire. Een vroeger nummer van Peace News over ‘Gender and Militarisation’ zette reeds de deur open voor dit nieuwe debat binnen de antimilitaristische beweging: hoe reageer je als activist op de huidige veranderingen binnen het militaire landschap?
Nu de westerse strijdkrachten nieuwe rollen op zich nemen, moeten wij een antwoord zoeken op de vervrouwelijking van het militarisme, die zich weerspiegelt in een toenemend aantal vrouwen in het leger, en in de ontplooiing van strijdkrachten in peacekeeping operaties. Hoe spelen we in op de inkapseling door het militarisme, van de traditionele dikwijls oppositionele rol van vrouwen als peacemakers? Op internationaal vlak stond de mainstream vrouwenbeweging achter het betrekken van de vrouw bij peacemaking en peacebuilding. Illustratief is de resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad uit 2001, die pleit voor een grotere rol van vrouwen op de beslissingsniveaus inzake conflictpreventie en –oplossing; voor opleiding over vrouwenrechten en -behoeften voor militairen, burgerpolitie en peacekeepers; en voor het betrekken in vredesakkoorden van de mensenrechten van vrouwen en meisjes in de naoorlogse instituties. Tegelijk is de rol van de vrouw ook toegenomen in civiele interventies van de VN en in militaire peacekeeping operaties. Voor zij die tegen oorlog en tegen het militarisme gekant zijn, zijn legers echter alles behalve de ideale kandidaten om te zorgen voor peacekeeping en peacebuilding; toch staat in kringen van antimilitaristen de discussie over een antwoord op bovenstaande contradicties vooralsnog in de kinderschoenen. Uit het tijdschrift van Vrouwen voor Vrede (Nederland), mei/juni 2002: Op 7 mei werden in New York de leden van de Veiligheidsraad toegesproken door Maha Shamas van The Jeruzalem Center for Women (een Palestijnse vrouwenvredesorganisatie), en Terry Greenblatt van Bat Shalom (een Israëlische vrouwenvredesorganisatie). Beide organisaties werken met elkaar samen in ‘Jeruzalem Link’. De beide vredesvrouwen vroegen om snel een internationale vredesmissie te zenden naar het Midden-Oosten en om vrouwen te betrekken bij vredesonderhandelingen. VN-Veiligheidsraad resolutie 1325 benadrukt het belang van evenredige vertegenwoordiging en volledige betrokkenheid van vrouwen bij alle pogingen om vrede en veiligheid te handhaven en te bevorderen. Maha Shamas en Terry Greenblatt riepen daarom de leden van de Veiligheidsraad op om de resolutie nu in praktijk te brengen bij vredesonderhandelingen. Greenblatt: “U heeft ons hierbij nodig omdat wij een proces hebben ontwikkeld dat een echte en vruchtbare dialoog gaande houdt, zelfs op een moment dat het geweld weer escaleert en beide zijden elkaar opnieuw terroriseren”. En Shamas: “Er moet vrede komen tussen bevolkingen, niet alleen tussen leiders. Deelname van vrouwen aan ieder toekomstig vredesproces is absoluut noodzakelijk. Als dit alleen aan mannen wordt overgelaten, dan krijgen wij Israëlische generaals en Palestijnse mannen die geen nederlaag willen lijden en bestaat er geen ruimte voor onderhandelingen”. Vrouwen in het leger Al sedert de jaren zestig, en nog meer na de opschorting van de dienstplicht, ondervinden westerse legers rekruteringsproblemen om genoeg mannen aan te trekken. Wetgeving over gelijke kansen stak hen een handje toe, door het bevorderen van het rekruteren van mannen uit etnische minderheden en van vrouwen. Voor veel feministen draait de participatie van vrouwen in alle militaire aspecten – ook actieve gevechtsfuncties – rond de kwestie van gelijke rechten op tewerkstelling; in bepaalde landen ook rond een echt volwaardig burgerschap door middel van militaire dienst. In 2000 ging het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in op de aanklacht van een vrouwelijke ingenieur die eerder bot had gevangen bij de Bundeswehr: het Hof deed het Duitse verbod op wapendracht door vrouwen in het leger af als onwettig. In de twaalf maanden die op het arrest volgden schreven 2000 vrouwen zich in het leger in, waardoor het totaal meteen op 7000 kwam, zo’n 3,5 % van de totale strijdmacht, en dus ongeveer de helft van de NAVO-norm die 7 à 10 % voorschrijft. Uit De Standaard 13/12/02: Voor het eerst heeft een vrouw het tot kolonel gebracht. Nog twaalf anderen kregen de rang van luitenant-kolonel. ‘We hebben voor positieve discriminatie gekozen’, zegt de minister van Defensie André Flahaut. ‘Als men mij de tijd geeft, zullen er over enkele jaren ook vrouwelijke generaals zijn. Over twee jaar komen de eerste vrouwen daarvoor in aanmerking’. Het leger telt nu 7,82 % vrouwen en dat percentage gaat nog steeds in stijgende lijn. Bij de nieuwe rekruten is 11 % een vrouw. Is het niet ironisch: antimilitaristen hebben altijd het recht van de staat bestreden om jonge mannen in te lijven voor de dienstplicht en hebben de dienstweigeraars gesteund, maar een onbedoeld neveneffect van hun strijd was het openzetten van de deur voor participatie van vrouwen in de westerse legers. Bijna overal in Europa heeft de afschaffing van de dienstplicht geleid tot een toename van de rekrutering van vrouwen – behalve Frankrijk en Spanje, die echter spoedig zullen volgen. En in landen waar ze niet werd afgeschaft zoals Noorwegen en Turkije, denkt men nu na over een dienstplicht voor vrouwen. De NAVO-legers tellen momenteel 228.000 vrouwen, vergeleken bij 30.000 in 1961. In de VS-strijdkrachten maken ze 14 % uit van het totaal (hoewel gevechtsfuncties niet voor hen openstaan); in Canada 11,4 % (slechts 1,9% in de infanterie). De uitsluiting van vrouwen voor gevechtsfuncties blijft algemeen in westerse legereenheden, enkel in Noorwegen werden ze er in ‘aanvaard’ in 1985, en Denemarken stelde zijn eenheden, behalve parachutisten en marinecommando’s, allemaal open in 1988. Nog in april dit jaar verwierp de Britse regering krachtig de idee van vrouwen op de frontlijn. Het mannelijke rolmodel van de ‘warrior’ blijft grotendeels afgesloten voor vrouwen maar dat geldt, cruciaal punt, eveneens voor die rangen waar de macht en de autoriteit ligt en bewaakt wordt. De gelijke rechten-agenda van bepaalde feministen, gericht op de inname van dit ultieme bastion van mannelijkheid, wordt dus weliswaar ingevuld door de opslorping van vrouwen in het militaire project, maar de plaats en de gendering van de macht bleven intact. Waar staan de feministische antimilitaristen ergens in dit debat? Het militaristische staatsbestel bleef net als andere oude instituties overeind door zich aan te passen aan externe veranderingen maar tegelijk zijn oude kern intact te houden. Dit aanpassingsproces aan nieuwe rollen wordt nog vergemakkelijkt doordat westerse legers zich tegenwoordig minder en minder in de hete strijd werpen. Moordenaars - moordenaressen In ‘Friedens Forum’, het tijdschrift van de Duitse vredesorganisatie Netzwerk Friedenskooperative (1/2000, p. 12-13), lezen we over de uitspraak van het Europese Gerechtshof (dat men Duitse vrouwsoldaten ook moet toelaten in gevechtsfuncties - zie hoger) o.m. het volgende. “Veranderen de stereotype geslachtsrollen écht door vrouwen in het leger? (…) Wie zich zal moeten aanpassen zijn de vrouwen die in dit systeem terechtkomen. Ze moeten functioneren ‘zoals een man’, ze moeten ‘hun mannetje staan’. Aan de mannenrol verandert er daardoor niets. De enige echte eis voor emancipatie is: de afschaffing van het leger. Hoe vrij zijn de beslissingen van vrouwen (én mannen) die wensen soldaat te worden in werkelijkheid? Zeker in gebieden uit het vroegere Oost-Duitsland vormt het leger voor jonge mensen de enige kans op een toekomstplanning of een opleiding. Lost het iets ten gronde op aan het probleem, als nu ook vrouwen op die manier ‘gelijke kansen’ krijgen? Moet men niet veeleer aan alle jonge mensen voldoende alternatieven bieden? Ja, we weten ook wel dat er daarnaast altijd mensen –mannen en vrouwen- zijn die niet uit noodzaak voor het leger kiezen, maar die net dàt soort beroep verkiezen, mensen die strijdlust, harde opleiding, discipline, ‘avontuur’… hoogst nastrevenswaardig vinden. Maar onze samenleving zou zich moeten bezinnen om ook juist aan diè mensen alternatieven aan te bieden. Waartoe dient een leger? Waartoe worden soldaten (M/V) opgeleid? Wat grijpt er plaats tijdens een oorlog? Niemand heeft dat duidelijker geformuleerd dan Tucholsky in zijn analyse van de Eerste Wereldoorlog: ‘Toen had men hele stukken grondgebied waarop moord streng verplicht was, terwijl datzelfde een half uur daarvan verwijderd al even streng verboden was. Heb ik het woord ‘moord’ gebruikt? Jazeker: moord. Soldaten zijn moordenaars’. Hoe ‘proper’ oorlogen ook mogen zijn, hoe verheven hun motieven of hoe chirurgisch de oorlogsvoering zelf, in de grond gaat het om doden en sterven – zonder onderscheid jong-oud, man-vrouw, schuldig-onschuldig. Klinkt ‘soldaten-soldatinnen zijn moordenaars-moordenaressen’ emancipatorischer dan ‘soldaten zijn moordenaars’?” Keeping the peace Nu westerse legers meer en meer ontplooid worden in peace-enforcement, peacekeeping en peacebuilding, lag het voor het militarisme voor de hand om meer vrouwen te rekruteren, des te meer omdat de traditionele mannelijke militairen zo ellendig slecht voorbereid zijn op die nieuwe rol. Een soldaat zegt in een Amerikaans legerrapport over het gedrag van de VS-troepen in Kosov@: “Ik denk dat we niet klaar waren voor datgene waar we in terecht kwamen… We hadden verwacht dat ze op ons zouden schieten en dat soort dingen. We hadden niet verwacht dat alles zo rustig zou zijn”. Door ‘te agressieve neigingen’ en door het ontbreken van adequate opleiding voor peacekeeping taken, ‘kregen een aantal soldaten problemen’ om hun gevechtsmentaliteit te temperen en toe te spitsen op een overschakeling naar peacekeeping activiteiten. Zo is het niet te verwonderen dat een significant percentage van de vrouwen in de NAVO-legers, zich inderdaad in peacekeeping missies bevindt; bepaalde vooronderstellingen omtrent gender gaan er inderdaad van uit dat aangeboren vrouwelijke kwaliteiten de vrouw – ondanks haar militaire opleiding – meer geschikt maakt voor peacekeeping. Die voorstelling van zaken vinden we ook beschreven in sommige educatieve pakketten van de vredesbeweging: “Vrouwen zouden beter geschikt zijn om gewelddadige ontwikkelingen te beheersen. Vrouwen worden minder aangevoeld als bedreigend en zullen dus minder waarschijnlijk geweld opwekken. Vrouwen schijnen bij onenigheid eerder bereid naar verzoening te zoeken dan macht te gebruiken. Mannelijke soldaten zullen in de aanwezigheid van vrouwen gemakkelijker hun agressie beheersen” . Als vrouwen het tegengif zouden zijn tegen het militaristische falen om echte vrede tot stand te brengen, hoe staan antimilitaristen dan tegenover een vervrouwelijkte gemilitariseerde vrede? “Vrouwen mogen aan vrede doen maar niet er over beslissen” Het was Donna Parkhurst die de uitsluiting van vrouwen uit de vredesprocessen na een oorlog karakteriseerde als ‘gendered peace’: dàt soort vrede waarover beslist wordt door diegenen die de macht in handen hebben, een vrede die naoorlogse behoeften van de vrouwen marginaliseert of hun rechten zelfs actief aan banden legt. Wie pleit voor een grotere rol van vrouwen in de vredesprocessen nà een conflict, maakt zich geen illusies over de obstakels die men daarbij moet overwinnen, of over de lange geschiedenis van herhaaldelijke marginalisering van de vrouwen in dergelijke processen. In weerwil van het vertrouwen door vrouwen opgebouwd in tijden van oorlog, wanneer ze gezinnen en samenlevingen bijeen konden houden en – bij afwezigheid van de man – de traditioneel mannelijke rollen op zich namen en het rolpatroon ondermijnden, worden vrouwen bijna onvermijdelijk altijd uitgesloten, achteraf, in vredestijd. Internationale organisaties erkennen de rol die vrouwen kunnen spelen bij het voorkomen van oorlog en het behoud van vrede en pleiten er ook voor – zoals de VN-Veiligheidsraad Resolutie 1325 het uitdrukt – dat vrouwen die uiteindelijke stap zouden kunnen doen van peacemakers naar peacebuilders. Als vrouwen een plaats krijgen aan de onderhandelingstafel over vrede, als ze willen deelnemen aan vredesheropbouw na een oorlog, is het dan steeds een voorwaarde sine-qua-non dat ze de militarisering moeten accepteren? Kunnen we - in het licht van de feministische én antimilitaristische eis voor een verschuiving van de macht - geen niét-militaire alternatieven naar voor schuiven voor vredesopbouw, met inbegrip van de vrouwenrechten en erkenning? Vrouwen herdefiniëren veiligheid Een uitweg schuilt in de herdefiniëring van ‘veiligheid’, met de nadruk op de veiligheidsnoden van individuen en gemeenschappen, in plaats van die van staten. Samen met NGO’s uit het Zuiden, zijn enkele vrouwenorganisaties tot zo’n herdefiniëring gekomen, waarin er geen rol meer is weggelegd voor het militarisme. Ze verwerpen ook het soort veiligheid van de staten die meelopen in het globaliseringsproject. Ter gelegenheid van de G-8 top van het jaar 2000 stelden leden van het ‘Oost-Azië/VS Vrouwennetwerk tegen het Militarisme’ de ideeën van de G-8 over ‘nationale veiligheid’ in vraag: “Dit soort economisch beleid kan nooit tot echte veiligheid leiden. Integendeel, het veroorzaakt aanzienlijke onveiligheid voor de meeste volkeren, en het vernietigt het milieu. Dit economisch beleid is nauw verweven met de toenemende militarisering overal ter wereld. Militairen bezorgen enorme winsten aan multinationale ondernemingen en aandeelhouders door de ontwikkeling, productie en verkoop van vernietigingswapens. Meer nog: militairen houden lokale bevolkingen onder controle en verdrukken al wie zich inzet tegen de fundamentele principes waar dit economisch wereldsysteem op is gebaseerd”. Zelfs de VN heeft nieuwe definities aangenomen omtrent veiligheid, die uitgaan van de herschikking van middelen voor vrede, weg van de militairen, maar die veiligheid blijft berusten op de deelname van landen aan de programma’s van het IMF en de Wereldbank. Een herdefiniëring die blijft ressorteren onder de belangen van de gemilitariseerde industrielanden. In een écht alternatieve definitie betekent veiligheid: toegang tot basisrechten en middelen, en het onttrekken van de macht aan de militairen en de instituties die hun gezag danken aan de voortdurende militarisering. Een ‘gendered’ herdefiniëring van veiligheid stelt de macht van het militarisme in vraag, en wendt de blik af van oorlog. Uit een ondertussen op 31/10/02 gepubliceerd VN-rapport (van UNIFEM) blijkt dat vrouwen nog altijd weinig of geen toegang hebben tot vredesonderhandelingen. Gender-gebaseerd geweld is het jongste decennium in duizelingwekkende mate toegenomen en heeft vrouwen en meisjes vooral getroffen in etnische conflicten en burgeroorlogen. Verkrachting wordt gebruikt als middel om ook de mannen te vernederen, die dikwijls gedwongen worden toe te kijken. In een verklaring roept UNIFEM op tot het herdefiniëren van veiligheid, met het accent op de menselijke dimensies – uit het rapport blijkt dat veiligheid nog altijd bijna uitsluitend gedefinieerd wordt in militaire termen. Vrouwen dringen aan op een breder begrip van veiligheid, dat het menselijk leven en de mensenrechten op de voorgrond plaats, aldus de verklaring. (www.undp.org/unifem/newsroom/events/experts) Gendered antimilitarisme “Geweld tegen vrouwen is geen oorlogsaccident: het is een strategisch oorlogswapen dat ingezet wordt om terreur te zaaien, samenlevingen te destabiliseren, verzet te breken, soldaten te belonen en informatie los te weken. Geweld tegen vrouwen, zoals foltering, gedwongen verplaatsing, seksueel misbruik, verkrachting en moord, worden bovendien gebruikt als etnische zuiveringsmethode en als middel tot genocide”. Alhoewel men tracht het militarisme te ‘re-genderen’, blijven vrouwen – en hun kinderen – de allereerste slachtoffers van oorlog. En geweld tegen vrouwen neemt zelden een einde samen met het stopzetten van een oorlog, het gaat voort, in de samenleving, in huiskamers. Dit geweld zal alleen maar tot een einde komen wanneer veiligheid gedefinieerd wordt vanuit sociale rechtvaardigheid, en niet vanuit de loop van een geweer. Nieuwe antimilitaristische strategieën zullen moeten erkennen dat de aloude binaire tegenstelling tussen ‘vrouwen en vrede’ enerzijds en ‘mannen en oorlog’ anderzijds, verschoven is; dat de grenzen vervaagd zijn tussen de mannelijke (vrouwelijke) krijger en zijn (haar) wenende moeder (vader). Hoe zal de antimilitaristische beweging zich engageren in dit veranderde – en nog veranderende – landschap? Zullen we onze eigen kritieken en antwoorden uitwerken, of mengen we ons niet in die processen, keren we terug naar de oude binaire verdeling, naar het feministische antimilitaristische discours van de jaren tachtig – toekijkend van buiten die systemen die de vrouwen opnemen, opslorpen, coöpteren als peacemakers? Siân Jones (Aldermaston Women’s Peace Campaign – awpc@gmx.co.uk; www.aldermastonwpc.gn.apc.org) Dit artikel verscheen eerder in Peace News, June-August 2002, pag. 20-21