Het begon bij ‘Lysistrata’:

Vrouwen tegen Oorlog
In dit artikel beschrijft Judith Mahoney Pasternak van onze Amerikaanse zusterorganisatie War Resisters League de moeizame strijd van de vrouw in de vredesbeweging. Niet alleen het verzet tegen de oorlog en tegen onderdrukkende regimes, maar ook het gevecht om in de beweging een eigen plaats te verwerven. Het is een lange (en hier vooral vanuit de VS geïllustreerde) geschiedenis, waarin de vrouw erin slaagt om, vanop het verre achterplan, uit de schaduw te treden, eerst via eigen bewegingen van vredesvrouwen, om het tenslotte tot leidende posities in de bewegingen voor sociale veranderingen te brengen.
Athene, 411 voor Christus. Temidden van de verwoesting en uitputting door de lange en dure Peloponnesische Oorlog vond men in stadsstaat Athene toch nog de tijd voor een theaterfestival. Succesnummer van het festival werd de vrolijke, grensverleggende en bijtend actuele klucht ‘Lysistrata’, waarin het komische genie Aristophanes een sex-staking voor vrede ten tonele bracht, uitgeroepen door de vrouwen van Athene die de oorlog moe waren. Rond 411 had de oorlog zich al ver buiten de Peloponnesus van vijand Sparta uitgebreid. Over heel de Egeïsche Zee had de machtige oorlogsvloot van Athene een rijk uitgebouwd, en dat niet bepaald met het zachte handje. Vijf jaar eerder, in 416, hadden ze bijvoorbeeld het kleine eilandstaatje Melos ingenomen, elke volwassen man afgeslacht, en de vrouwen en kinderen als slaven verkocht. In het jaar daarop, 415, was ‘De Trojaanse Vrouwen’ van de vooraanstaande toneelschrijver Euripides in première gegaan, een scherp verhaal over het einde van de Trojaanse Oorlog en zijn tragische gevolgen voor de vrouwen en kinderen, vooral maar niet uitsluitend aan de kant van de verliezers. Dus was Lysistrata niet het eerste anti-oorlogstoneelstuk. Wel was dit het eerste stuk dat concreet handelde over het organiseren van een anti-oorlogsprotest, en het weerspiegelde de visie van Euripides. “Als vrouwen de slachtoffers moeten zijn van oorlog, dan moeten de vrouwen misschien iets doen aan die oorlog”, vond Lysistrata. Je moest in die tijd wel over een geniale verbeelding beschikken om zoiets in een toneelstuk te verwerken, want alhoewel Athene een democratie heette te zijn, namen de vrouwen geen deel aan de politiek. Vrouwen waren het virtuele eigendom van hun vaders of echtgenoten of broers of zonen. De vrouwen in Sparta kenden meer vrijheid. Niemand ging in op de uitdaging van Aristophanes. Er kwam geen vrede, en Athene verloor de oorlog enkele jaren later (ten behoeve van hedendaagse grote veroveraars: er verliep maar een dozijn jaren tussen de verwoesting van Melos en het neerhalen van de muren van Athene door de Spartanen). Toch was het de Atheense cultuur die het hele Westen ging domineren – met inbegrip van hun ethiek aangaande de plaats van de vrouw. Vrouwen bleven afgeschermd van het politieke gebeuren voor de tweeënhalf volgende millennia, en het tragische visioen van Euripides – niet dat van Aristophanes – bleef de harde realiteit vormen: in al die 2500 jaren zouden vrouwen en kinderen blijven gebukt gaan onder de verschrikkelijke gevolgen van oorlogen waartoe zij zelf niet hadden opgeroepen. Nu maken we een sprong voorwaarts van tweeënhalf millennia: het was lente 2003 na Christus. De VS stonden op het punt een tweede fase binnen te treden van een oorlog die al erg kostelijk was geweest en die lang dreigde te zullen duren, misschien wel eindeloos. Het scheen ook de minst populaire oorlog in de geschiedenis te zullen worden, met tegenstanders die bij miljoenen protesteerden over de hele wereld. Nu de vrouwen niet meer uitgesloten waren van het hart van de politiek in de meeste plaatsen op de wereld, waren de vrouwen ook prominent aanwezig in al deze oorlogsprotesten, maar toch nergens meer dan in het ‘Lysistrata project’: op 3 maart 2003 hielden vrouwengroepen in 59 landen over de hele wereld, min of meer gelijktijdig, lezingen uit de nog steeds relevante toneelkomedie van Aristophanes, in de hoop om aan de massale weerstand tegen de oorlog nog wat meer gestalte te geven. Twee Wereldoorlogen Het Lysistrata Project was een initiatief van Kathryn Blume, en het zat er al lang aan te komen. Na de val van Athene was het ideaal van de democratie in diepe slaap gedompeld in een groot deel van het Westen. Het was pas opnieuw aan de oppervlakte gekomen in de 18de eeuw, en tegelijk met die heropstanding zag de nieuwe notie van de gelijkheid voor vrouwen het levenslicht. Als midden 19de eeuw meer en meer westerse monarchieën de baan ruimden of alleszins plaats inruimden voor medebestuur door vertegenwoordigers van de bevolking, trad de vrouw stilaan mee op de voorgrond in Amerikaanse en Europese bewegingen voor verandering – eerst die voor de afschaffing van de slavernij, dan in het socialisme, in de vakbondsbeweging, en ook in de vredesbeweging. In een tijdperk dat de slavernij nog van toepassing was in de VS – het enige ontwikkelde land met een substantiële zwarte bevolking – waren deze vroege activistes vooral blanken. Ook na de ‘Emancipation’ bevonden weinig Afro-Amerikanen zich reeds in een positie waarin ze politiek actief konden zijn. En als ze dat al waren, dan ging hun strijd vooral rond de permanente slechte levensomstandigheden van de zwarten. Zo zien we dat het tegen het einde van de 19de eeuw vooral blanke middle class vrouwen waren die de kern uitmaakten van het anti-oorlogsactivisme. En ook de daaropvolgende honderd jaar zullen hoofdzakelijk blanke vrouwen (op enkele uitzonderingen na) de ruggengraat blijven vormen van de georganiseerde oppositie tegen elke oorlog. Vrouwen dus als ruggengraat ervan – maar bijna nooit aan het hoofd. Voor het grootste deel zwoegden ze voort in hun eentje en/of zonder opgemerkt te worden, behalve dan in die groepen die ‘vrouwen-‘ in hun benaming hadden staan. Waar ze echter los van georganiseerde groepen opereerden, kregen ze soms wel veel weerklank – meestal in de vorm van kritiek. In 1914, aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog, schreef en sprak de Russische socialiste Rosa Luxemburg overal in Duitsland over dienstweigeren uit gewetensbezwaren. Nog voor het einde van de oorlog zat ze in de gevangenis voor haar activisme en werd ze een van de martelaars van de vredesbeweging: zij en haar minnaar Karl Liebknecht werden in politionele bewaring vermoord. In 1915, in volle oorlog, kwam de Hongaarse arbeidersleidster Rosica Schwimmer naar de VS om er te pleiten voor Amerikaanse bemiddeling om de vrede te herstellen. Maar in plaats daarvan legde president Woodrow Wilson in 1917 aan het Congres een oorlogsverklaring voor, en Jeannette Rankin, de eerste vrouw die zitting had in het Congres, stemde tegen. Terwijl Rankin’s verkiezing - in een periode dat er nog geen stemrecht voor vrouwen bestond - heel wat opschudding had verwekt, deed haar stem tegen de oorlog dat nog meer. (En als zij in december 1941 opnieuw nee stemde, werd zij meteen het enige Congreslid dat zich in beide Wereldoorlogen had uitgesproken tegen Amerikaanse deelname). Talrijke vrouwen anderzijds vonden dat de strijd voor vrede aparte organisaties nodig maakte. In 1915 kwamen vele honderden vrouwen, van wie velen ook actief waren in de strijd voor stemrecht, samen in Den Haag om te proberen een einde te maken aan de oorlog en toekomstige oorlogen te voorkomen. Zij richtten de Women’s International League for Peace and Freedom (WILPF) op, met de voormalige sociale hervormster Jane Addams als eerste voorzitster. In 1916 richtte de feministische intellectuele Crystal Eastman de American Union Against Militarism op, wat later de American Civil Liberty Union werd. Een jaar na de oorlog bekwamen de vrouwen in de VS stemrecht. Nu waren ze, althans in theorie, volwaardige partners in het politieke leven. In de jaren die volgden kende de anti-oorlogsbeweging haar ups en downs. In de naweeën van de verwoestende ‘oorlog die alle oorlogen beëindigde’ was het pacifisme bijna een modieus gegeven geworden. De Wilson regering steunde de League of Nations, en in Europa richtten pacifisten en mensen die dienstweigeraars in WO I hadden ondersteund, de War Resisters’ International (WRI) op. In 1923 stichtten de pacifistische lerares Jessie Wallace Hughan en haar collega Tracy Mygatt als Amerikaanse WRI-afdeling de War Resisters League (WRL). Maar naarmate in Duitsland, Italië en Spanje het fascisme aan kracht won in de jaren dertig, werd het zich verzetten tegen oorlog meer en meer een problematische zaak voor veel mensen van de linkse bewegingen, die altijd de kaders hadden geleverd voor de vredesgroepen. Toch kon minister Richard Sheppard nog tienduizenden mannen laten toetreden tot zijn Peace Pledge Union. Hij had deze bedoeld als beweging voor uitsluitend mannen, maar de pacifistische auteur en voormalige verpleegster uit WO I Vera Brittain slaagde erin de deuren ook open te krijgen voor de vrouwen. Myrtle Solomon, een van de eerste vrouwen die toetraden, werd later de eerste vrouwelijke voorzitster van de War Resisters’ International. In de VS richtte de katholieke bekeerlinge Dorothy Day samen met Peter Maurin de Catholic Worker beweging op. Aanvankelijk een lekenorganisatie voor de hongerende armen tijdens de verpletterende Depressie, zal ze later ook belangrijke bijdragen leveren aan het Amerikaanse pacifisme. De anti-oorlogsbewegingen langs de beide zijden van de Oceaan kregen een grote stimulans op het moment dat de Sovjet-Unie en Duitsland hun niet-agressie pact tekenden in 1939. Dit pact bracht de communisten opnieuw tot anti-oorlogsactiviteiten. Maar nadat Duitsland zich had bedacht en de Sovjet-Unie had aangevallen, viel het pacifisme terug naar de laagste cijfers sedert de periode vóór WO I. De vrouwen die tegen oorlog waren, bleven echter doorbijten, en veel van de groepen die ze in de vroege 20ste eeuw hadden opgericht, overleefden ook WO II, waarna ze opnieuw in kracht en aantal leden aangroeiden tijdens de Koude Oorlog. (Een indicator van de levenskracht van de anti-oorlogsbeweging en het werk van de vrouwen is het feit dat de WILPF, de Peace Pledge Union, de Catholic Worker beweging, en uiteraard de War Resisters’ International en de War Resisters League, nu nog altijd springlevend zijn en de oorlog bestrijden). Moms against the Bombs Wereldoorlog II was geëindigd met de atoombom, een nieuw wapen dat meer mensen, ook burgers, vanop verdere afstand dan enig ander wapen ook, kon doden. Sinds dat moment zou de wereldgemeenschap voor de rest van de 20ste eeuw in de schaduw leven van de atoombom, met daarbovenop bijna vijf decennia dreiging op het scherp van de snede door de Koude Oorlog. Die dreiging zou een grote invloed uitoefenen op de houding van vrouwen tegenover de oorlog. In de eerste helft van de eeuw hadden we een gestadige groei gezien van de deelname van vrouwen aan het openbare leven. Maar na WO II werkten een aantal factoren samen om de vrouw terug naar huis en haard te sturen, hetgeen later in zekere zin dan weer de aanleiding vormde voor de ‘Tweede Golf van Feminisme’. Toch was het net vanuit hun rol als moeders en zorgsters dat westerse vrouwen, vnl. in de VS en Canada, een nieuw dreigend aangezicht van de oorlog ontdekten. Al sedert de luchtoorlog in WO I sleepten moeders in Europa bij luchtalarm hun kinderen naar de schuilkelders, maar luchtalarmsirenes waren een geluid dat geen enkele Amerikaanse of Canadese moeder ooit had gehoord of had verwacht ooit te moeten aanhoren. En nu herinnerden de burgerdefensie-oefeningen hen heel de tijd aan het gevaar waarin ook hun kinderen zich nu bevonden. De oefeningen en het dreigende gevaar inspireerden hen tot nieuwe doelstellingen, nieuwe organisaties en nieuwe methodes. Het volstond immers niet langer om zich tegen een welbepaalde oorlog of zelfs tot indiensttreding in het algemeen te verzetten. De anti-oorlogsbeweging moest vanaf nu de strijd opnemen voor politieke ontspanning en ontwapening, en tegen de nucleaire bewapening. Einde jaren vijftig stampten Marj Swann en Erica Enzer in New England met enorm veel energie een Committee for Nonviolent Action uit de grond, voor hetwelk vredesactivist A.J. Muste een eerste actie van burgerlijke ongehoorzaamheid organiseerde in Omaha. Swann kreeg gevangenisstraf voor de actie, net als Muste. In Canada richtte Thérèse Casgrain in 1960 de Voice of Women op om te protesteren tegen de toetreding van haar land tot de dodelijke club van kernwapenlanden. Een jaar later stond Dagmar Wilson in de VS mee aan de wieg van Women Strike for Peace, dat specifiek uitging van de ‘beslommeringen van een moeder‘, zoals de besmetting van zuivelproducten door radioactieve fall-out van de proefnemingen met kernwapens. In Groot-Brittannië was de pacifistische veterane Dora Russell (geboren Black, maar gehuwd met de pacifistische filosoof Bertrand Russell) de medeoprichtster van het Committee for Nuclear Disarmament (dat ook nu nog bestaat). Intussen werd het vredesvuur af en toe aardig aangewakkerd door de periodieke opflakkeringen van de Koude Oorlog, met als hoogtepunt de Cuba-crisis, toen president John Kennedy en premier Nikita Chroesjtsjov de wereld aan de rand van het Armageddon brachten i.v.m. de aanwezigheid van Sovjetraketten op 60 mijl afstand van Amerikaans grondgebied. Al eerder was duidelijk geworden dat protest alleen niet meer volstond. Meer en meer engageerde de verzetsbeweging tegen de oorlog zich daarom in burgerlijke ongehoorzaamheid. Al in 1948 waren vijf Amerikaanse pacifisten (Ernest en Marion Bromley, Maurice McCracken en Wally en Juanita Nelson) overgegaan tot het weigeren belastingen te betalen voor dat deel waarmee hun belastingsgeld de oorlogsmachine zou financieren. Zo werden zij de voorlopers van de moderne oorlogsbelasting-weigerbeweging. In de late jaren vijftig was de vredesbeweging haar tactieken al beginnen aanpassen, in het spoor van de burgerrechtenbeweging met haar massale acties van burgerlijke ongehoorzaamheid. Onder leiding van Dorothy Day ging de Catholic Worker beweging door met de problemen van oorlog en vrede te beklemtonen. Day leidde samen met o.m. Ralph DiGia van de WRL een reeks acties van burgerlijke ongehoorzaamheid waarbij de deelnemers de wet trotseerden die de bevolking verplicht te gaan schuilen tijdens de oefeningen van de burgerdefensie. Een van de eerste deelnemers was de schrijfster (en moeder) Grace Paley, die een decennium later zou uitgroeien tot een van de leidsters van het pacifistische verzet tegen de oorlog in Vietnam. Tegen de tijd dat de publieke opinie in de VS goed besefte dat hun natie verwikkeld was in gewapende oorlogshandelingen in Vietnam, stonden vredesorganisaties zoals de WILPF, Women Strike for Peace en War Resisters League al klaar om samen te smelten met studentengroepen, mensenrechtenactivisten en de restanten van oud links, tot wat de kern zou worden van de meest massale anti-oorlogsbeweging die het land ooit had gezien. Vrouwen traden meer en meer op de voorgrond doorheen het hele spectrum van het verzet, van de luidruchtige vertegenwoordigster van New York City in het Congres Bella Abzue, over actrice Jane Fona die van pro-oorlog haviken de bijnaam Hanoi Jane kreeg, tot folkzangeres Joan Baez en linkse activisten zoals Bernardine Dohrn en Angela Davis. Vrouwen van de pacifistische WRL leverden steeds creatievere bijdragen. Norma Becker leidde met het Fifth Avenue Peace Committee in New York een van de eerste massaprotestacties tegen de oorlog; Judith Malina en Julian Beck wendden als acteurs-echtpaar de middelen en de kracht van hun Living Theatre aan voor anti-oorlogspropaganda, Grace Paley reisde naar Noord-Vietnam en verspreidde haar reisverhalen op het thuisfront, en burgerrechtenactiviste Barbara Deming werkte nieuwe theorieën over de geweldloosheid uit die de bakermat zouden worden voor een specifiek feministisch pacifisme. Te midden van al het massale protest tegen de oorlog drongen in 1970 de vijf ‘Women against Daddy Warbucks’ binnen in stadsarchieven met oproepingsgegevens en vernietigden dossiers, zoals de Berrigan broers het hadden voorgedaan in Maryland. Toch was er een anti-oorlogsactieterrein waarvan de vrouwen blijkbaar al die tijd verstoken bleven: slechts één vrouw had ooit de voorzittershamer gehanteerd van een vredesorganisatie zonder het specifieke ‘women’ in haar benaming: dat was Norma Becker, die voorzitster was van de WRL. Tot het einde van de eeuw zou het bij slechts één andere vrouw beperkt blijven. Vrouwen, feminisme en verzet Toen in de late jaren zestig het verzet in de VS zelf, samen met de taaie weerstand van de Vietnamese bevolking, de oorlog stilaan onhoudbaar begon te maken, stak nog een andere beweging de kop op. Deze zou het verzet van vrouwen tegen oorlog, wereldwijd en misschien voor altijd, een ander gezicht geven: de Tweede Feministische Golf. Deze ontstond deels vanuit het groeiend inzicht onder vrouwen binnen de antioorlogsbeweging, in de wijzen waarop zij altijd naar ondergeschikte rollen werden verwezen. De invloed die hiervan is uitgegaan op de anti-oorlogs- en aanverwante bewegingen is niet te schatten. De beweging maakte een enorme stap voorwaarts inzake vrouwelijk leiderschap, maar ook naar feministisch-geöriënteerde organisatiemodellen, stijlen en inhouden. We kunnen inderdaad stellen dat na de vroege jaren zeventig vanuit een steeds groeiend gamma van door vrouwen geleide acties en campagnes, alsook vanuit feministische invloeden, één wereldwijd en veelzijdig netwerk is tot stand gekomen van verzet; de kern ervan ontstond in de VS, vandaag strekt het zich uit over de hele wereld. De groeiende onderlinge solidariteit onder vrouwelijke vredesactivisten bracht de WRI in 1975 tot het besluit om het daaropvolgend jaar een bijeenkomst in te richten specifiek voor de vrouwen. Deze beslissing was erg controversieel – velen binnen de WRI weigerden te geloven dat vrouwen apart zouden moeten kunnen bijeenkomen. Maar het hielp een bewuste feministische aanwezigheid binnen de WRI tot stand brengen, die nu al bijna 30 jaar standhoudt. Zowel de mensenrechten- als de milieubeweging waren eveneens veel verschuldigd aan de feministische percepties van de aarde en de menselijke gemeenschap. Niet toevallig kwamen vrouwen, waarvan velen ook vredesactivistes waren, aan het hoofd van de beide bewegingen te staan. In 1976 richtten Betty Williams en Mairead Corrigan een groep op die later de Peace People in Northern Ireland werd. Een jaar later begon Renée Epelbauw en andere rouwende vrouwen in Argentinië met de befaamde stille wakes van de Moeders van de Plaza de Mayo, uit protest tegen de verdwijning van hun kinderen of andere verwanten onder de militaire dictatuur. In Chili voerde Roberta Bacic geweldloze protestacties aan tegen de verdwijningen en de moorden door het dictatoriale regime van Pinochet. Bacic zou later deel uitmaken van de Commissie voor Waarheid en Verzoening van Chili, en werkt momenteel op de staf van de War Resisters’ International in Londen. In de VS was de activiste Mandy Carter de belangrijkste organisatrice van de Continental Walk for Disarmament and Justice in 1976. Later werkte ze als staflid bij twee regionale WRL afdelingen, en vandaag combineert ze werk voor de lesbische en homorechtenbeweging, met werk tegen racisme. Het feminisme stond eveneens aan de wieg van nieuwe anti-hiërarchische modellen voor structuur en leiderschap in acties tegen de oorlog en tegen de kernwapens. In 1977 haalden deze modellen de voorpagina’s, als meer dan 2000 activisten op consensus gebaseerde affiniteitsgroepen vormden die overgingen tot de bezetting van de nucleaire centrale in Seaebrook in New Hamshire. In 1979 publiceerde de Australische in de VS werkende kinderarts Dr. Helen Caldicott haar boek Nuclear Madness, dat wereldwijd het handboek bij uitstek werd voor vredesactivisten en antinucleaire milieuactivisten. In 1980 trokken 2000 vrouwen naar Washington voor het eerste totaal-vrouwelijke vredesprotest van burgerlijke ongehoorzaamheid: de Women’s Pentagon Action, waarvan de toon en de tactiek iets volkomen nieuws waren. Het daaropvolgende jaar herhaalden 3500 deelneemsters eenzelfde actie. Ondertussen is het over de hele wereld gemeengoed geworden dat vrouwen aan het hoofd staan van vredes- en mensenrechtengroepen. In 1981 begonnen in Engeland enkele zulke door vrouwen geleide vredes- en mensenrechtengroepen met hun actiekamp aan de poort van de Amerikaanse kruisrakettenbasis Greenham Common. Van daaruit informeerden ze de buitenwereld elke keer als vrachtwagens de basis uitreden om de raketten te ontplooien. Het Greenham Common vrouwenkamp bleef in actie tot 2000. In California verwerkte de antinucleaire activiste Starhawk New Age ideeën in haar boek Dreaming the Dark, een werk over toverkracht, godenverering en activisme.In 1983 volgden Amerikaanse vrouwen het voorbeeld van Greenham Common, met een vrouwenvredeskamp bij een legerbasis in Seneca (New York). Datzelfde jaar werd de groene vredes- en milieuactiviste Petra Kelly verkozen in het Duitse parlement; een jaar later richtte het Nieuw-Zeelandse parlementslid Marilyn Waring de beweging op die haar land later dat jaar officieel tot kernwapenvrije zone zou laten verklaren. De tweede helft van het decennium zien we een ware explosie van talentrijke vrouwen aan het hoofd van de strijd voor de mensenrechten op vele plaatsen in de wereld. In Indonesië zette Yeni Rosa Damayanti haar leven op het spel in solidariteitsacties met het volk van Oost-Timor; in Birma nam Aung San Suu Kyi gelijkaardige risico’s als leidster van het geweldloze verzet tegen het dictatoriale regime; en in Israël begonnen de Vrouwen in het Zwart met hun stille wakes in solidariteit met het Palestijnse volk, het werd de start van een wereldwijde beweging van Vrouwen in het Zwart. Golfoorlog en Irak De Koude Oorlog, die de wereldgebeurtenissen zo lang had gedomineerd, kwam intussen stilaan ten einde. Maar de ineenstorting van de communistische regimes vormde het startschot voor een aantal nieuwe, ‘hete’ oorlogen. In het laatste decennium van de vorige eeuw spatte Joegoslavië met veel etnisch geweld uit elkaar, wat aanleiding gaf tot het ontstaan van verschillende geweldloze bewegingen voor verzoening, waaronder een erg actieve afdeling van Vrouwen in het Zwart. Het einde van de Koude Oorlog had de VS ook achtergelaten als enig overblijvende supermacht. Het eerste voorproefje van wat dat in werkelijkheid inhoudt kwam er met de eerste Golfoorlog in 1991. Onmiddellijk zag een anti-oorlogsbeweging het licht, waarin de al lang actieve Newyorkse activiste Leslie Cagan een vooraanstaande rol speelde in een beweging die nu moest afrekenen met een nieuwe vorm van kortdurende oorlog. Na de oorlog volgden de brutale sancties die Irak kreeg opgelegd, en opnieuw stonden vrouwen aan het roer in het verzet binnen de VS, met vooral Kathy Kelly van Voices in the Wilderness. En dan, helemaal op het einde van de vorige eeuw, lieten twee weinig opgemerkte gebeurtenissen vermoeden dat het tij is gekeerd in de verhouding tussen vrouwen, oorlog en vrede: twee aloude vredesbewegingen, namelijk de War Resisters’ International en de International Fellowship of Reconciliation (IFOR), verkozen beide een vrouw – resp. Joanne Sheehan en Virginia Baron, aan het hoofd van hun organisatie. Myrtle Solomon was wel WRI-voorzitster geweest in de jaren tachtig, maar dat er nu vrouwen aan het hoofd stonden van twee bewegingen van die omvang, was nog niet gezien. De eeuw die zoveel geweld had gebracht was voorbij, en het nieuwe millennium scheen met hoop op vrede te beginnen – totdat de verschrikkelijke gebeurtenissen van 11 september plaatsgrepen, die het startschot vormden voor de War on Terror van George W. Bush. Reeds in de eerste dagen na de tragedie publiceerde Amber Amundson, die in de aanval op het Pentagon haar man had verloren, een aangrijpende verklaring die smeekt om verzoening in plaats van wraak. De regering Bush schonk er niet de minste aandacht aan, maar in de daaropvolgende maanden organiseerden Amundson en enkele andere nabestaanden van slachtoffers van de aanslagen zich in de September 11th Families for Peaceful Tomorrows. Ook andere vrouwenvredesinitiatieven zagen het licht: het hoger beschreven Lysistrata Project bijvoorbeeld, en ook Codepink, een internet-actie voor een ‘women’s preemptive strike for peace’ (www.codepinkalert.org). Onlangs kwamen 500 vrouwen uit heel de VS in Chicago bijeen om een formele structuur tot stand te brengen en de doelstellingen vast te leggen voor een brede United Coalition for Peace and Jusitice (WRL is medeoprichter), met als bedoeling een halt toe te roepen aan de permanente oorlog die de regering Bush heeft uitgeroepen. De helft van de verkozenen bestuursraad bestaat uit vrouwen Toch, in weerwil van deze evolutie, voelen de vrouwen-vredesactivistes zich dikwijls nog minder zichtbaar aanwezig in vergelijking met hun mannelijke medeactivisten. De hierboven geschetste evolutie van vrouwen die zich organiseren tegen de oorlog begon 2500 jaar geleden, met een gefantaseerd stuk genoemd Lysistrata. De evolutie is niet langer fantasie. En ze eindigt niet met het Lysistrata project van 3 maart j.l., ze blijft verder doorgaan. Judith Mahoney Pasternak Uit: The Nonviolent Activist (tijdschrift van War Resisters League, VS), July/August 2003, p. 8 (vertaling: Peter Jochems) Judith Mahoney Pasternak is redactrice van The Nonviolent Activist en houdt zich ook al twintig jaar bezig met vrouwenthema’s. (In dit kort overzicht van de inspanningen van vrouwen binnen de eerbare strijd van mannen en vrouwen tegen de oorlog, komen ongetwijfeld talrijke voorvechters/voorvechtsters voor de vrede door plaatsgebrek niet aan bod - nota van de redactie van TNA) Vroeger in ons Magazine voor Vredesactie verschenen artikels die aansluiten bij de gedachtegang uit bovenstaand artikel (alle nummers nog steeds verkrijgbaar): - talrijke artikels over de vrouwenvredesorganisatie Women in Black (Vrouwen in het Zwart), vooral over hun afdelingen in Israël en in Belgrado (oproepen en stille wakes tegen de oorlog en voor verzoening): zie bijvoorbeeld ‘Rapport uit Belgrado’ in nr. 204, april 2001 en ‘Servische Vrouwen in het Zwart’: nr. 189, juli 1999 en ‘Vrouwen in het Zwart - internationale conferentie’: nr. 193, december 1999 - en dan vooral het interview met de coördinatrice van de Vlaamse Vrouwen in het Zwart Ria Convents, waarin zij o.a. antwoordt op de vraag wat het nut is van een aparte vredesorganisatie van en door vrouwen: nr. 215, oktober 2002 - vrouwen Afghanistan en vrouwen Kosovo: twee open brieven aan de vrouwen van Irak, waarin ze hen aanmoedigen om hun plaats op te eisen bij de beslissingen over de heropbouw. Bij onderhandelingen over heropbouw, vorming van nieuwe overgangsregeringen e.d. wordt de vrouw – ook door ‘de internationale gemeenschap’ – steevast ‘vergeten’: nr. 221, juli/augustus 2003. Zie ook nr. 209, december 2001: ‘Heropbouw Afghanistan – niet zonder de vrouwen!’ - dienstweigerbeweging: dat vrouwen in Israël niet worden opgeroepen voor ‘het heetste van de strijd’ en dat ze zonder omhaal ontslagen worden van dienstplicht indien ze gewetensbezwaren formuleren (terwijl mannelijke dienstweigeraars de gevangenis indraaien) vormt een hinderpaal voor hun vredeswerk en verwijst de vrouw eens te meer naar de achtergrond. New Profile wil daar iets aan doen: nr. 221, juli/augustus 2003 – ‘Vrouwelijke gewetensbezwaarden: uit de eeuwige schaduw?’ - dubbeldossier ‘Vrouwen en Geweld’: in onze nrs. 215 en 217 (oktober en december 2002), met o.a. artikels over de vrouw als typisch oorlogsslachtoffer, feminisme en antimilitarisme, Afghaans vrouwenprotest, en het reeds vermelde interview met Ria Convents over Vrouwen in het Zwart en over feminisme en antimilitarisme - oorlog in Palestina - een Palestijnse en een Israëlische vredesvrouw aan het woord: nr. 209, december 2001 - interview met Katrien Bruggeman over ‘gender’ in het EU-veiligheids- en defensiebeleid: nr. 209, december 2001 - de ontwapeningsactie met een hamer door vrouwen van Seeds of Hope – Ploegscharen, gericht tegen de levering van Hawk gevechtsvliegtuigen aan Indonesië; hierin komt het werken met een affiniteitsgroep tot uiting: nr. 173, juni 1997 - over affiniteitsgroepen in de directe geweldloze vredesactie: zie ook nr. 174, augustus 1997